ECLI:NL:GHAMS:2017:1508

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
23-003229-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door bijten in balzak met opengescheurde gevolgen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, omdat hij op 5 juni 2014 in Amsterdam een slachtoffer in zijn balzak heeft gebeten, wat resulteerde in een opengescheurde balzak en ernstig lichamelijk letsel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot de conclusie dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De feiten zijn vastgesteld op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsvoering die is gepresenteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer aanzienlijke pijn heeft geleden en medische ingrepen heeft moeten ondergaan, waaronder het terugplaatsen van een testikel en het hechten van de wond. Het hof heeft de ernst van het letsel en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor bedreiging, wat ook in zijn nadeel heeft gewogen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 2.504,89, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, omdat de schade als gevolg van de mishandeling voldoende is aangetoond. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, die van toepassing zijn op het bewezen verklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003229-16
datum uitspraak: 25 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-654141-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman en de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 05 juni 2014 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een opengescheurde balzak), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (hard) in diens testikel(s) en/of balzak te bijten en/of daarbij terwijl hij beet, althans (een deel van) de balzak van die [slachtoffer] tussen zijn tanden had, zijn, verdachtes, hoofd hard, althans met kracht, heen en weer te bewegen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 05 juni 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (hard) in testikel(s) en/of balzak van die [slachtoffer] heeft gebeten en/of daarbij terwijl hij beet, althans (een deel van) de balzak van die [slachtoffer] tussen zijn tanden had, zijn, verdachtes, hoofd hard, althans met kracht, heen en weer heeft bewogen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 05 juni 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (hard) in diens testikel(s) en/of balzak heeft gebeten en/of eenmaal of meermalen (met kracht) heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Het hof stelt voorop dat buiten de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen lichamelijk letsel als zwaar wordt beschouwd indien het letsel voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Hierbij zijn bepalend de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat het door de verdachte aan het slachtoffer toegebrachte letsel, te weten een gescheurde balzak met een naar buiten gekomen testikel, als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daartoe is van belang dat het slachtoffer:
- op een zeer gevoelige plek een aanzienlijke wond is toegebracht;
- zijn testikel moest laten terugplaatsen in zijn balzak, waarna de wond onder lokale verdoving moest worden gehecht en hij een tetanusinjectie en vijf dagen antibioticum heeft gekregen;
- gedurende drie weken erg veel pijn heeft gehad en niet normaal heeft kunnen functioneren;
- gedurende (in ieder geval) drie maanden pijn heeft ondervonden bij het ejaculeren;
- op zijn balzak een litteken van 6 à 7 centimeter lengte heeft, dat hem blijvend herinnert aan de mishandeling door de verdachte en dat vragen oproept bij zijn seksuele partners en hem belemmert in zijn seksleven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juni 2014 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een opengescheurde balzak, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet in diens testikel en/of balzak te bijten en daarbij, terwijl hij beet en een deel van de balzak van die [slachtoffer] tussen zijn tanden had, zijn hoofd hard heen en weer te bewegen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot 10 weken gevangenisstraf waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer na onenigheid in een darkroom van een sauna in zijn balzak gebeten waardoor deze is gescheurd. Het slachtoffer moest in het ziekenhuis zijn testikel laten terugplaatsen en de wond laten hechten. Hij heeft hierdoor langdurig pijn en groot ongemak ondervonden. Op de betreffende plek is een litteken van 6 à 7 centimeter ontstaan dat hem, door de vragen die zijn sekspartners hem daarover stellen, nog altijd belemmert in zijn seksleven. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 maart 2017 is hij eerder voor bedreiging onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Een geheel voorwaardelijke straf, zoals verzocht door de raadsman, acht het hof niet in overeenstemming met de aard en de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.504,89. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte, die de (omvang van de) schade niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.504,89 (tweeduizend vijfhonderdvier euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 504,89 (vijfhonderdvier euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.504,89 (tweeduizend vijfhonderdvier euro en negenentachtig cent) bestaande uit € 504,89 (vijfhonderdvier euro en negenentachtig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R. Kuiper en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 april 2017.
De oudste en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.