ECLI:NL:GHAMS:2017:1503

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
23-003382-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake diefstal met braak, bedreiging met geweld en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van diefstal met braak, bedreiging met geweld en afpersing in de woning van de slachtoffers op 4 november 2014 te Haarlem. De verdachte heeft zich toegang verschaft tot de woning door middel van braak en heeft daarbij bedreigingen geuit met geweld. De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst, maar het hof oordeelt dat dit niet aannemelijk is. De getuigenverklaringen en het DNA-onderzoek wijzen sterk in de richting van de verdachte. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en legt een gevangenisstraf van 30 maanden op, gelijk aan de eerdere straf. Tevens wordt de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003382-15
Datum uitspraak: 21 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 augustus 2015 in de strafzaak onder de parketnummers
15-810150-15 en 15-741316-12 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres 1],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2016, 7 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 november 2014 te Haarlem, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]), alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- twee (althans één) portemonnee(s) en/of
- één of meer geldbedragen (van ongeveer 14 euro en/of 40 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weggenomen geld en/of portemonnees onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) de woorden toegevoegd "Geef me al je geld of ik schiet" en/of "Ik ben een beroepsinbreker, ik wil alleen geld" en/of "Ik doe de kinderen niets, ik wil alleen geld" en/of "Dit is geen geld, ik heb niks, dit zijn alleen bonnetjes" en/of "Tel tot honderd voordat je de politie belt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( daarbij) (telkens) een schroevendraaier, althans een lang en/of rond en/of dun voorwerp, voor zich uit heeft gehouden en/of heeft gericht op of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
en/of
hij op of omstreeks 04 november 2014 te Haarlem, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in/uit een woning (gelegen aan de [adres 2]), alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
- twee (althans één) portemonnee(s) en/of
- één of meer geldbedragen (van ongeveer 14 euro en/of 40 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) de woorden toegevoegd "Geef me al je geld of ik schiet" en/of "Ik ben een beroepsinbreker, ik wil alleen geld" en/of "Ik doe de kinderen niets, ik wil alleen geld" en/of "Dit is geen geld, ik heb niks, dit zijn alleen bonnetjes" en/of "Tel tot honderd voordat je de politie belt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( daarbij) (telkens) een schroevendraaier, althans een lang en/of rond en/of dun voorwerp, voor zich uit heeft gehouden en/of heeft gericht op of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit nu weliswaar voldoende wettig, maar geen overtuigend bewijs in het procesdossier aanwezig is. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de signalementen die aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2] hebben opgegeven van de dader op een aantal punten niet overeenkomen met het uiterlijk en de gedragen kleding van de verdachte. Daarnaast heeft de verdediging een alternatief scenario geschetst, waarbij een “aan de verdachte verwante persoon” het delict heeft gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Het door de aangever [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2] genoemde signalement van de dader komt in grote lijnen overeen met het signalement van de verdachte. Zij beschrijven een blanke, kale, oudere man van ongeveer 50 jaar oud die een bruine leren jas droeg. Verdachte is blank, kaal, was ten tijde van het ten laste gelegde feit 51 jaar oud en was in het bezit van een bruine leren jas. Dat sprake is van afwijking op details (bijvoorbeeld ten aanzien van de lengte van de jas die de dader droeg) of dat bepaalde kenmerken (zoals de stretchers in de oren van de verdachte) door de aangever en de getuige niet zijn opgemerkt, is, gelet op de hectiek van de situatie waarin de aangever en de getuige zich bevonden, en gelet op de omstandigheden dat het donker was en de dader op een gegeven moment een bloemenschort over zijn hoofd had geknoopt, kennelijk om herkenning te voorkomen, niet onbegrijpelijk en doet aan het vorenstaande niet af.
Bij de meervoudige fotoconfrontatie heeft geen volledige herkenning van de verdachte plaatsgevonden, maar de foto van de verdachte maakte bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] ‘iets los’, waarbij [slachtoffer 1] uitdrukkelijk de foto van de verdachte noemt als de foto van degene die de dader zou kunnen zijn.
Het voorgaande levert sterke aanwijzingen op dat de verdachte de dader van de - kort gezegd - woninginbraak is geweest. Deze aanwijzingen worden ondersteund door de uitkomst van het uitgevoerde DNA-onderzoek, waarbij gebruik is gemaakt van het materiaal dat is aangetroffen op het bloemenschort dat de dader tijdens het plegen van het delict om zijn hoofd heeft geknoopt. Uit dit DNA-onderzoek blijkt dat het meer dan een miljoen keer waarschijnlijker is dat de bemonstering van het schort celmateriaal bevat van [slachtoffer 2], de verdachte en een willekeurige onbekende persoon dan wanneer het celmateriaal bevat van [slachtoffer 2] en twee willekeurige onbekende personen.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. In het door de raadsman geschetste scenario zou een familielid van de verdachte, met hetzelfde signalement, het delict gepleegd moeten hebben. Dit scenario acht het hof, evenals de rechtbank, zeer onwaarschijnlijk. De enkele stelling van de verdachte dat zijn familielid ‘[naam]’ de dader kan zijn geweest, is door de verdachte niet van een gemotiveerde onderbouwing voorzien en wordt niet ondersteund door de bewijsmiddelen.
Gezien het bovenstaande verwerpt het hof beide gevoerde verweren en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 november 2014 te Haarlem gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres 2], alwaar verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag toebehorende aan
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en dat weggenomen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, welke diefstal is gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd “Geef mij al je geld of ik schiet” en “Tel tot honderd voordat je de politie belt", en (daarbij) een lang en dun voorwerp voor zich uit heeft gehouden in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
en
hij op 4 november 2014 te Haarlem gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres 2], alwaar verdachte zich tegen de wil van de rechthebbende bevond, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd “Geef mij al je geld of ik schiet” en daarbij een lang en dun voorwerp voor zich uit heeft gehouden in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nacht bestemde tijd in een woning.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich in de late avond van 4 november 2014 schuldig gemaakt aan diefstal met braak en verbreking, gevolgd van bedreiging met geweld en aan afpersing in de woning van de slachtoffers – die zich op dat moment in hun bed bevonden. De verdachte hield een lang dun voorwerp in de richting van de slachtoffers en voegde hun onder meer de woorden toe “Geef mij al je geld of ik schiet”. Zulke misdrijven veroorzaken bij de slachtoffers daarvan gevoelens van onveiligheid en brengen in de samenleving grote onrust teweeg. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het voegingsformulier van de benadeelde partij [slachtoffer 2], waarin zij verklaart dat het bewezenverklaarde een grote indruk op het gezin heeft gemaakt en dat zij therapie heeft moeten volgen om haar leven weer op te kunnen pakken. Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat hij de slachtoffers een traumatische ervaring heeft bezorgd en dat hij het laakbare van zijn handelen kennelijk niet inziet en hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 maart 2017 is hij eerder, en veelvuldig, voor diefstallen uit woningen onherroepelijk veroordeeld. Verder heeft het hof acht geslagen op het rapport van GGZ Reclassering Palier van 23 juli 2015, waaruit blijkt dat het reclasseringscontact er tot dan toe niet aan heeft bijgedragen dat de verdachte een blijvende gedragsverandering laat zien.
De in eerste aanleg opgelegde straf, die ook is gevorderd door de advocaat-generaal, doet recht aan de ernst en de aard van het bewezen verklaarde. Het hof zal daarom dezelfde straf opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 370,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep bij brief van 12 februari 2016 opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte, die de vordering niet gemotiveerd heeft weersproken, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Holland van 26 maart 2013 onder parketnummer 15-741316-12 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 370,00 (driehonderdzeventig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 370,00 (driehonderdzeventig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 maart 2013, onder parketnummer 15-741316-12, te weten: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. Schoutsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 april 2017.
[...]