Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.ROYAL INVEST VASTGOED B.V.,
[appellant sub 2],
1.TILAM VASTGOED B.V.,
ORTELIUS VASTGOED B.V.,
FANDANGO HOLDING B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
condicio sine qua non-verband tussen de tekortkoming en) de geleden schade onvoldoende hebben onderbouwd.
grieven 4-7hebben betrekking op de vordering tot vergoeding van extra kosten die financiers bij RIV c.s. in rekening hebben gebracht. Het gaat om extra kosten die waren gemoeid met de overdracht door de financiers van RIV c.s. van hun dossiers aan de respectieve afdelingen intensief en bijzonder beheer. Volgens RIV c.s. zijn deze kosten het gevolg van de weigering van Fandango c.s. om de beslagen op te heffen.
condicio sine qua non-verband). In de onderhavige context komt dit erop neer dat RIV c.s. voldoende gemotiveerd dienden te stellen dat het bijzonder beheer was geëindigd, respectievelijk dat de beoogde herfinanciering wel was geslaagd, indien Fandango c.s. de beslagen wél tijdig hadden opgeheven. De stelling van RIV c.s. dat is voldaan aan het vereiste van het
condicio sine qua non-verband steunt voornamelijk op de brief van Syntrus Achmea van 6 september 2010 (zie 2.17). De rechtbank heeft evenwel terecht erop gewezen dat Syntrus Achmea in deze brief slechts schrijft dat het de
bedoelingwas om de bestaande vastgoed portefeuille te herfinancieren. In het onder 2.33 aangehaalde rapport van Horatio Schade Auditors staat weliswaar dat de aldaar vermelde schadeposten kunnen worden aangemerkt als rechtstreeks gevolg van de het niet-opheffen van de beslagen, maar uit dat rapport kan evenmin het
condicio sine qua non-verband worden afgeleid. Voor zover het rapport steunt op de brief van Syntrus Achmea van 6 september 2010, voegt dit gelet op het vorenoverwogene niets toe, en voor het overige ontbreekt concrete onderbouwing van het causaal verband.
condicio sine qua non-verband tussen de tekortkoming door Fandango en de (gestelde) schade onvoldoende van concrete onderbouwing voorzien. Te allen overvloede wijst het hof in dit verband erop dat dit alles zich afspeelde in een periode waarin de huizenmarkt in grote problemen verkeerde.
grieven 8 en 9, die betrekking hebben op de gestelde vermogensschade aan de panden aan de [pand 3 nummer 58] , [pand 3 nummer 60] en [pand 3 nummer 62] te Amsterdam en de [pand 5] , berusten op het uitgangspunt dat de schade een gevolg is van het uitblijven van een herfinanciering. Onder 3.11 is overwogen dat RIV c.s. onvoldoende hebben gesteld over het
condicio sine qua non-verband tussen de tekortkoming door Fandango c.s. en het uitblijven van een herfinanciering. Ook in (de toelichting bij) deze grieven onderbouwen RIV c.s. niet concreet dat een herfinanciering wel zou zijn gelukt als Fandango c.s. de beslagen hadden opgeheven. Aan bewijslevering komt het hof daarom niet toe. Deze grieven falen eveneens.
grief 10betrekking op het pand aan de [pand 5] . RIV c.s. stellen schade te hebben geleden als gevolg van de huuropzegging door United in augustus 2010. Volgens RIV c.s. is de huur opgezegd vanwege het op het pand rustende executoriaal beslag en het voortdurende conservatoir beslag. Zij verwijzen daartoe naar de onder 2.31 aangehaalde brief van [C] . Voor zover van belang heeft de rechtbank in dit verband overwogen dat [C] in zijn brief de nadruk legt op de onzekerheid over de persoon van de eventuele nieuwe verhuurder en de als gevolg van het executoriaal beslag te verwachten terughoudende houding van de financier van [appellant sub 2] (rov. 4.44). Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat het executoriaal beslag in mei 2010 – dus ruim voor de huuropzegging op 6 augustus 2010 – is opgeheven. Daarom is niet aannemelijk dat de financiële positie van RIV c.s. de aanleiding was voor de huuropzegging. (rov. 4.45)
condicio sine qua non-verband. Grief 10 faalt.
grief 12komen RIV c.s. op tegen rov. 4.51 betreffende de op 12 juli 2010 aangekondigde executoriale verkoop van het pand [pand 7] . De rechtbank overweegt, samengevat en voor zover van belang, als volgt. Ingevolge het arrest van het hof Amsterdam in kort geding van 31 augustus 2010 zijn de beslagen op 2 september 2010 doorgehaald en is de veiling geschorst. De te beantwoorden vraag is daarom welke schade door de veilingaankondiging en de handhaving van het beslag tot 2 september 2010 is geleden. Het pand is uiteindelijk op 12 maart 2012 voor € 480.000,- verkocht. In het licht van de in het taxatierapport vermelde marktwaarde van € 425.000,- is niet gebleken dat schade is geleden. Niet kan worden uitgegaan van de eveneens in het rapport vermelde hypothetische marktwaarde van € 940.000,- nu de aan die hypothetische waarde gekoppelde voorwaarden niet zijn vervuld (namelijk dat de opstallen zijn gesloopt en nieuwbouwplannen zijn gerealiseerd). Aldus steeds de rechtbank.