ECLI:NL:GHAMS:2017:1470

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
200.203.329/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over gebruik van terrein voor evenementen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Chidda Vastgoed B.V. en Amstelimmo B.V. tegen Stichting ADM Leeft. De appellanten, Chidda c.s., zijn eigenaren van het ADM-terrein in Amsterdam en hebben in eerste aanleg een verbod gevorderd op het gebruik van dit terrein door de stichting voor evenementen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft in een vonnis van 5 oktober 2016 geoordeeld dat Chidda c.s. misbruik maken van hun rechten door zich tegen het evenement te verzetten, en heeft hun vordering afgewezen. Chidda c.s. zijn in hoger beroep gekomen, waarbij zij hebben verzocht om vernietiging van het vonnis en een verbod op het gebruik van het terrein door de stichting voor toekomstige evenementen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Chidda c.s. geen spoedeisend belang hebben bij hun gewijzigde vordering, omdat er geen concreet uitzicht is op een nieuw evenement. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de stichting, die al jarenlang evenementen op het terrein organiseert, zwaarder wegen dan die van Chidda c.s. Het hof heeft de grieven van Chidda c.s. verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. Chidda c.s. zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de stichting in hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 18 april 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.203.329/01 SKG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/616309 / KG ZA 16-1174
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 april 2017
inzake

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

CHIDDA VASTGOED B.V.,
kantoorhoudend te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMSTELIMMO B.V.,
appellanten,
advocaat: mr. A.J. Bakhuijsen te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING ADM LEEFT,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.F. van Hulst te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna de Chidda c.s. en de stichting genoemd.
Chidda c.s. zijn bij dagvaarding van 1 november 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 5 oktober 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Chidda c.s. als eiseressen en de stichting als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Chidda c.s. heeft, na wijziging van eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - opnieuw rechtdoende de stichting zal verbieden het ADM-terrein te gebruiken voor evenementen of het anderszins openbaar toegankelijk te laten zijn voor derden, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 100.000,- per overtreding, met beslissing over de proceskosten.
De stichting heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten.
Chidda c.s. hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2. (2.1. t/m 2.6.) de feiten vastgesteld die zij als uitgangspunt voor haar beoordeling heeft genomen. Deze feiten zijn bij gebreke van grieven in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt voor de beoordeling.

3.Beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
Chidda c.s. zijn eigenaren van het Complex Westhaven aan de Hornweg te Amsterdam, ook wel bekend als het ADM terrein (hierna: het terrein). Het terrein is sinds 1997, zonder toestemming van de eigenaren, in gebruik bij bewoners en bedrijfjes. Een van de gebruikers is thans ADM Leeft.
3.1.2.
Chidda c.s. zijn voornemens een scheepswerf te realiseren op het terrein en hebben reeds diverse gerechtelijke ontruimingsprocedures tegen de gebruikers aangespannen, tot nu toe zonder succes.
3.1.3.
De stichting heeft al vele jaren festivals op het terrein georganiseerd. In verband met haar voornemen om van 6 tot 10 oktober 2016 een festival te organiseren met onder meer muziekoptredens en theatervoorstellingen (hierna: het evenement) heeft zij een vergunningaanvraag ingediend.
3.1.4.
Bij besluit, verzonden op 22 september 2016, heeft de burgemeester van Amsterdam aan de stichting een vergunning verleend voor het houden van het evenement. Bij de aandachtspunten vermeld bij de vergunning staat onder meer:
“Deze evenementenvergunning is geen toestemming van de grondeigenaar om het evenement te houden. Zo nodig dient u hiervoor een overeenkomst met de grondeigenaar af te sluiten.” Op het aanvraagformulier voor de vergunning heeft de stichting vermeld dat het evenement zal plaatsvinden “op eigen terrein”.
3.2.
Chidda c.s. hebben in eerste aanleg in kort geding een verbod, op straffe van een dwangsom, gevorderd op het gebruik door de stichting van de vergunning voor het evenement in oktober 2016. De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat Chidda c.s., gelet op de belangen van de stichting, misbruik maken van hun rechten als eigenaren door zich tegen het houden van het evenement te verzetten en de vordering afgewezen, met veroordeling van Chidda c.s. in de proceskosten van de stichting. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen Chidda c.s. in hoger beroep op.
3.3.
Het hof staat allereerst voor de beoordeling of Chidda c.s. spoedeisend belang bij hun gewijzigde vordering hebben. Chidda c.s. hebben aangevoerd dat het evenement dat onderwerp was van het door de voorzieningenrechter behandelde kort geding weliswaar reeds heeft plaatsgevonden, maar dat zij belang hebben bij een verbod voor de toekomst omdat de stichting meerdere evenementen (per jaar) op het terrein wil houden en van hen niet kan worden gevergd een uitspraak in een bodemzaak af te wachten. De stichting heeft daartegen aangevoerd dat er geen concreet uitzicht is op een nieuw evenement zodat het spoedeisend belang ontbreekt. Het hof deelt het standpunt van de stichting. Chidda c.s. hebben niet gesteld dat de stichting concreet voornemens is een evenement op het terrein te houden op een zodanig tijdstip dat van Chidda c.s. niet kan worden gevergd een uitspraak van de bodemrechter af te wachten. Bij gebreke daarvan geldt dat zij geen spoedeisend belang hebben bij toewijzing van hun gewijzigde vordering, inhoudende de stichting te verbieden het terrein te gebruiken voor evenementen of het anderszins openbaar toegankelijk te laten zijn voor derden. Chidda c.s. zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun gewijzigde vordering.
3.4.
Het hof overweegt voorts naar aanleiding van de gewijzigde vordering het volgende. Een vordering van een eigenaar als hier aan de orde vergt steeds een weging van concrete op de bijzondere omstandigheden van het voorliggende geval betrekking hebbende belangen van zowel de eigenaar als van degene die inbreuk op het eigendomsrecht wil maken. De grieven van Chidda c.s. zijn gericht tegen de beoordeling van de voorzieningenrechter die specifiek en uitsluitend betrekking heeft op de situatie en de belangen van partijen zoals die golden voor het evenement van oktober 2016. Op dit moment is niet bekend hoe de situatie en de belangen van partijen ten tijde van een toekomstig evenement zullen zijn. Niet aannemelijk is dat deze identiek zullen zijn aan die ten tijde van het evenement in oktober 2016. Dat betekent dat ook al zouden alle grieven tegen de beoordeling van de voorzieningenrechter slagen, dit geen grond kan bieden voor toewijzing van een verbod op in de toekomst te houden evenementen.
3.5.
Chidda c.s. vorderen ook vernietiging van het bestreden vonnis, inclusief de proceskostenveroordeling ten laste van Chidda c.s. Daarmee hebben zij voldoende belang bij hun hoger beroep. Immers, indien de grieven slagen en Chidda c.s. alsnog als de in eerste aanleg in het gelijk gestelde partijen moeten worden aangemerkt, dient de beslissing over de proceskosten in eerste aanleg te worden vernietigd.
3.6.
Grief 1 is gericht tegen rov 4.1. waar de voorzieningenrechter heeft overwogen dat niet in geschil is dat de stichting het terrein zonder toestemming van Chidda c.s. in gebruik heeft. In de toelichting op deze grief stellen Chidda c.s. dat van normaal gebruik van het terrein geen sprake is omdat de stichting tegen de wil van de eigenaren het terrein wil gebruiken voor een grootschalig en commercieel evenement. De voorzieningenrechter heeft slechts overwogen dat de stichting het terrein in gebruikt heeft. Dat sprake is van
normaalgebruik is in haar overweging niet te lezen. De toelichting op de grief is daarom ondeugdelijk en berust op een onjuiste lezing van het vonnis. Bovendien is als in hoger beroep onbestreden feit in rov 2.1. vastgesteld dat het terrein in gebruik is bij de stichting. De grief faalt.
3.7.
Grief 8 is gericht tegen rov 4.4. van de voorzieningenrechter en wordt daarom nu behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de stichting onweersproken heeft gesteld dat zij al een bedrag van € 50.000,- heeft geïnvesteerd in het evenement, dat een verzekering is afgesloten, dat er al veel kaarten zijn verkocht en dat al artiesten zijn gecontracteerd. In de toelichting op de grief stellen Chidda c.s. dat de stichting volstrekt oncontroleerbare bonnen in het geding heeft gebracht en slechts een offerte voor een verzekering. Het hof stelt allereerst vast dat Chidda c.s. niet aanvoeren dat zij in eerste aanleg wel hebben betwist dat de stichting genoemde investeringen heeft gedaan. Voorts geldt de blote stelling in hoger beroep dat de bronnen oncontroleerbaar zijn als een onvoldoende gemotiveerde betwisting. Tot slot geldt dat uit productie 4 bij memorie van antwoord volgt dat de stichting een verzekering heeft afgesloten met dekking voor schade aan materiaal, voor aansprakelijkheid, voor schade aan de locatie en voor ongevallen. De grief faalt.
3.8.
Chidda c.s. richten zich met de grieven 2, 3 en 4 tegen de oordelen van de voorzieningenrechter in rov 4.6. en 4.7. In rov 4.6 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat niet goed denkbaar is dat Chidda c.s. op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk zullen zijn voor schade aan derden voortvloeiend uit het evenement. Rov 4.7. bevat het oordeel dat overige veiligheidsrisico’s geacht worden voldoende te zijn afgedekt door de toetsing voorafgaand aan de vergunningverlening en dat geen sprake is van onaanvaardbare risico’s op het punt van brandgevaar en asbest die aanleiding voor een ander oordeel over de veiligheidsrisico’s zouden kunnen zijn.
3.9.
Het gaat bij artikel 6:174 lid 1 BW om aansprakelijkheid van een bezitter van een opstal voor schade aan personen en zaken die het gevolg is van het feit dat de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan mag stellen. Ingevolge lid 5 van dat artikel wordt degene die in de openbare registers als eigenaar van de opstal is ingeschreven vermoed de bezitter van de opstal te zijn. Uit grief 2 van Chidda c.s. volgt dat zij van oordeel zijn dat zij dit rechtsvermoeden niet zullen kunnen ontzenuwen. Naar het oordeel van het hof ten onrechte. Het hof deelt het standpunt van de stichting, zoals uiteengezet in de memorie van antwoord onder punt 29, dat op grond van de daar door de stichting gestelde feiten en omstandigheden niet Chidda c.s., maar de stichting als bezitter behoort te worden aangemerkt gelet op de door haar uitgeoefende macht met eigendomspretentie op het terrein. Het hof noemt het meer dan 25 jaar bestaan van een grote leefgemeenschap, waarbij meerdere personen geboren en getogen zijn op het terrein, het met de grond verbonden zijn van woonruimte die ook wordt doorverkocht, de aanleg van wegen en nutsvoorzieningen (honderden zonnepanelen), de uitoefening van beroep of bedrijf op het terrein en de langdurige afwezigheid van machtsuitoefening door Chidda c.s. Bovendien is in het licht van het feit dat Chidda c.s. met het onderhavige kort geding de nodige inspanningen heeft verricht om een eventueel gevaar voor personen of zaken af te wenden, voorshands voldoende aannemelijk dat zij zich ter zake van een eventuele aansprakelijkheid met succes op de in het slot van artikel 6:174 lid 1 BW genoemde uitzondering zal kunnen beroepen. Grief 2 wordt daarom verworpen.
3.10.
Grief 3 motiveren Chidda c.s. niet verder dan met de stelling dat de gemeente in het geval zij een evenementen terrein ter beschikking stelt van de gebruiker vergt dat deze een aansprakelijkheidsverzekering afsluit. Op grond van productie 4 bij memorie van antwoord staat vast dat de stichting een dergelijke verzekering heeft afgesloten. Deze grief faalt. Bij grief 4 voeren Chidda c.s. aan dat een kantoorgebouw door derden wordt gebruikt, terwijl het gebouw daarvoor niet geschikt is en onveilig is. Voorts betogen zij onder verwijzing naar door hen in eerste aanleg overgelegde rapporten dat niet is uitgesloten dat gebruikers en/of bewoners zich in de asbestzone gaan bevinden en dat als gevolg daarvan asbest over het terrein wordt verspreid en ook dat niet is uitgesloten dat door brand asbest wordt verspreid. Allereerst geldt dat de enkele stelling dat
niet is uitgeslotendat asbest wordt verspreid niet toereikend is om het oordeel van de voorzieningenrechter, dat geen sprake is van
onaanvaardbarerisico’s, aan te tasten. Voorts rechtvaardigt de stelling dat personeel en artiesten een voormalig kantoorgebouw als slaapplek gebruiken niet het oordeel dat er festivalactiviteiten binnen plaatsvinden. Tot slot deelt het hof hetgeen door de stichting bij memorie van antwoord is betoogd, inhoudende dat uit het door Chidda c.s. bij grief 4 geciteerde rapport van de Omgevingsdienst volgt dat het risico van inademing van asbest door bezoekers verwaarloosbaar is indien de gegeven adviezen worden opgevolgd. De stichting heeft gesteld dat zij dit doet, onder meer doordat een asbestbeheersplan is gemaakt. Chidda c.s. hebben niet gesteld dat de stichting dit plan niet navolgt.
3.11.
Met grief 5 keren Chidda c.s. zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat Chidda c.s. zich ten onrechte beroepen op het belang van bescherming van flora en fauna. In de toelichting bij de grief stellen zij dat zij met die belangen rekening houden en dat de stichting ten behoeve van de vergunningaanvraag naar de gevolgen voor flora en fauna onderzoek had moeten doen en ontheffing had moeten vragen. Chidda c.s. voeren echter geen feiten of omstandigheden op het punt van flora en fauna in relatie tot het festival aan die in het kader van de te maken belangenafweging tussen partijen van belangrijk gewicht zouden kunnen zijn. De stichting daarentegen heeft bij memorie van antwoord onder punt 52 nogmaals gemotiveerd toegelicht dat zich op de locatie waar het festival plaatsvindt geen te beschermen natuurwaarden bevinden en geen verstoring plaatsvindt. Grief 5 is tevergeefs voorgesteld.
3.12.
Grief 6 is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter in rov 4.11. inhoudende dat meeweegt dat Chidda c.s. pas in een laat stadium actie hebben ondernomen en dat de stichting er in dat late stadium niet op bedacht hoefde te zijn dat Chidda c.s. het evenement niet zouden willen gedogen. Chidda c.s. voeren aan dat zij direct nadat zij door de stichting van het evenement in kennis waren gesteld actie hebben ondernomen en dat toestemming van een eigenaar nooit mag worden verondersteld. Het hof is van oordeel dat in het licht van het door de stichting aangevoerde, te weten dat het festival al vele jaren wordt gehouden, met eenmalig een bezwaar van Chidda c.s. en dat het festival in diverse media is aangekondigd, eerder actie van Chidda c.s. kon worden gevergd. Grief 6 faalt.
3.13.
Met grief 7 betogen Chidda c.s., tegen de achtergrond van de hiervoor besproken grieven, dat de afweging van belangen die de voorzieningenrechter in rov 4.11. heeft gegeven onjuist is. Nu geen van de hiervoor behandelde grieven slaagt, is er geen grond die weging onjuist te oordelen.
3.14.
Grief 8 is al behandeld. Grief 9 richt zich tegen de proceskostenveroordeling. Tevergeefs gelet op al het vorenstaande.
3.15.
Waar geen van de grieven van Chidda c.s. slaagt, is de slotsom dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. Chidda c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de stichting in hoger beroep veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart Chidda c.s. niet-ontvankelijk in hun in hoger beroep gewijzigde vordering;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Chidda c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de stichting begroot op € 718,- aan verschotten en € 894,- voor salaris;
verklaart bovenstaande veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Jurgens, A.W.H. Vink en P.W.A. van Geloven en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.