ECLI:NL:GHAMS:2017:1466

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
200.202.127/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens het niet verrichten van passende arbeid en uitleg van afspraken over integratie in het plan van aanpak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellante] tegen haar werkgever, Stichting Cordaan. [appellante] was in dienst als begeleider en had te maken met langdurige ziekte en arbeidsongeschiktheid. Na een periode van afwezigheid heeft zij zich ziek gemeld en is er een plan van aanpak opgesteld voor haar re-integratie. Echter, [appellante] heeft zich niet gehouden aan de gemaakte afspraken en heeft geen passende arbeid verricht, ondanks dat de bedrijfsarts haar belastbaarheid voor een aantal uren per week had goedgekeurd. Cordaan heeft daarop besloten om haar loon stop te zetten.

De kantonrechter heeft in eerste instantie de vorderingen van [appellante] afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat Cordaan gerechtigd was om het loon stop te zetten, omdat [appellante] niet voldeed aan haar verplichtingen om passende arbeid te verrichten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt die de loonstop onterecht zouden maken. De beslissing van de kantonrechter is in stand gehouden, behalve de proceskostenveroordeling, die is vernietigd. Het hof heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.202.127/01
zaaknummer rechtbank : 5341926 KK EXPL 16-1118
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 april 2017
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.F.R. Eisenberger te Amsterdam,
tegen
STICHTING CORDAAN,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.E. Dingemans te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Cordaan genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 18 oktober 2016 in hoger beroep (spoedappel) gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 4 oktober 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en Cordaan als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven.
Cordaan heeft daarna een memorie van antwoord met een productie ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 10 maart 2017 doen bepleiten, [appellante] - die vanwege haar gezondheidssituatie niet aanwezig was - door mr. Eisenberger en Cordaan door mr. Dingemans, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Cordaan in de kosten van het geding in beide instanties.
Cordaan heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden en tot veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder nr. 1 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen die ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
1.1
[appellante] is geboren [in] 1960. Ze is op 20 juni 2008 bij Cordaan in dienst getreden in de functie van begeleider, en was vanaf 2010 werkzaam in de functie van persoonlijk begeleider A, op basis van een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week, laatstelijk tegen een brutoloon van € 2.637,37 per maand, exclusief vakantietoeslag.
Vanaf 2009 is [appellante] regelmatig vanwege arbeidsongeschiktheid (gedeeltelijk) afwezig geweest. In het jaargesprek op 25 januari 2016 heeft mevrouw [A] , teammanager en leidinggevende van [appellante] (hierna: [A] ), met [appellante] gesproken over haar ziekteverzuim. Cordaan heeft [appellante] de vraag voorgelegd of zij bereid was te gaan werken in de functie van persoonlijk begeleider B. [appellante] verkoos haar functie persoonlijk begeleider A te behouden op een andere locatie.
1.2
Op 25 maart 2016 heeft [appellante] zich bij Cordaan ziek gemeld. Bij brief van 8 april 2016 van [B] (hierna: [B] ), bedrijfsarts van Arbodienst AMC (hierna AMC), is aan [appellante] de probleemanalyse van 8 april 2016 toegezonden. Daarin schrijft de bedrijfsarts:
“In overeenstemming met de behandeling van de huisarts acht ik haar belastbaar voor eigen werk voor drie dagen van vier uur op een andere locatie dan haar eigen werklocatie. Indien de beperkingen afnemen kan er in uren uitgebreid worden.
Op de vraag of de werknemer het eens is met het advies schrijft de bedrijfsarts:
“Nee Mevrouw is het niet eens met mijn advies en zegt dat ze niet belastbaar is voor eigen of aangepast werk. Ik heb haar gewezen op het deskundigenoordeel van het UWV”.
1.3
Op 12 april 2016 spreken [appellante] en [A] met elkaar over een plan van aanpak. Tijdens het gesprek wordt een plan van aanpak opgesteld en ondertekend. Over de reïntegratie wordt afgesproken dat [appellante] vanaf week 16 zal aanvangen in eigen werk op een andere (en rustigere) werkplek (locatie [X] ) voor drie maal 4 uur per week, vooralsnog op maandag, woensdag en vrijdag. [appellante] heeft bij e-mail van 25 april 2016 aan Cordaan bericht:
“Hiermee wil ik je melden dat ik morgen 26 april niet aan mijn reintegratietraject kan beginnen. Ik ben helaas nog steeds ziek. Als ik weer beter ben neem ik contact met je op”.
1.4
[C] van Cordaan schrijft bij e-mail van 26 april 2016 aan [appellante] :
“Als ik het goed heb, vertelde je mij dat bedrijfsarts heeft aangegeven dat je voor een aantal uren per week kunt starten met je werkzaamheden. Ik zou het fijn vinden als jij met [A] een opbouw schema in uren maakt dat wij kunnen gebruiken bij de reïntegratie. Tot slot vind ik het wel fijn en belangrijk dat je straks om 10.00 uur op [X] komt koffie drinken om verdere afspraken te maken over je werkzaamheden op [X] ”.
1.5
Op 28 april 2016 heeft [appellante] een aanvraag voor een deskundigenoordeel ingediend bij het UWV. Die aanvraag betreft de vraag: “is het werk dat ik moet doen passend voor mij?
1.6
Op 3 mei 2016 komen Cordaan, vertegenwoordigd door [A] en de verzuimcoach [D] (hierna: [D] ) en [appellante] , die vergezeld werd door haar dochter, bijeen voor een bijstelling van het plan van aanpak. Als reden voor bijstelling vermeldt het betreffende formulier dat [appellante] een deskundigenoordeel heeft aangevraagd bij het UWV, dat zij geen invulling heeft gegeven aan de re-integratie-activiteiten zoals afgesproken op 12 april 2016 en dat zij een intake heeft gehad bij Mentaal Beter Werkt waarvan op korte termijn een behandelvoorstel wordt verwacht. Voorts vermeldt het formulier de navolgende afspraak:
“(…)
- mevrouw geeft aan verlof op te nemen, omdat zij zich niet in staat voelt invulling te kunnen geven aan de re-integratie in combinatie met haar situatie. Sowieso had mevrouw al vakantie gepland rond 13 mei.
- Op 3 juni heeft mevrouw een afspraak bij de bedrijfsarts van het AMC voor herbeoordeling belastbaarheid.
- tussentijds vindt het deskundige oordeel plaats bij het UWV.
Volgend re-integratieoverleg is op 7 juni om 15:30 locatie [locatie] .”
1.7
[A] heeft bij brief van 13 mei 2016, met als onderwerp “officiële waarschuwing”, onder meer het volgende aan [appellante] geschreven:
“Tijdens ons gesprek op 3 mei 2016 gaf je aan dat je het niet kunt vinden in het advies van de bedrijfsarts, je hebt een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Daarnaast heb je een klacht tegen de bedrijfsarts ingediend. Cordaan volgt het advies van de bedrijfsarts, totdat de beschikking van het UWV bekend is. Omdat je je niet kunt vinden in het advies van de bedrijfsarts en je van mening bent dat je niet in staat bent om te re-integreren hebben wij afgesproken dat je verlof opneemt tot de beschikking van het UWV er is. Op 3 juni 2016 heb je een vervolgafspraak bij de bedrijfsarts. Aangezien je op 28 april een deskundigenoordeel hebt aangevraagd en de aanvraag 2-4 weken in beslag nemen, ga ik ervan uit dat de beschikking 3 juni bekend is. De bedrijfsarts zal zijn advies met betrekking tot je inzetbaarheid baseren op de beschikking van het U WV. Vanaf 3 juni verwacht ik dat je dit advies opvolgt. Vanaf die datum stopt je verlof. Indien je je niet houdt aan de re-integratie afspraken, zal ik genoodzaakt zijn om je salaris stop te zetten”(…).
1.8
In de brief wordt [appellante] een waarschuwing gegeven vanwege het feit dat zij onvoldoende meewerkt aan haar reïntegratie en het bevorderen van haar herstel. Die bevinding is gebaseerd op de navolgende klachten van Cordaan:
- de ziekmelding per e-mail van 25 april 2016 is strijdig met de verplichting van [appellante] om in overleg te treden met haar leidinggevende ( [A] ) zodra zij belemmeringen ondervindt bij het invulling geven aan haar reïntegratie,
- de afzegging door [appellante] van een met Cordaan afgesproken en door Cordaan betaald traject bij Mentaal Beter Werkt, dat gericht is op een herstelbevorderende interventie,
- de toonzetting van [appellante] die door [A] als onprettig en agressief wordt ervaren.
1.9
Cordaan heeft de afspraak van [appellante] met [B] voor 3 juni 2016 afgezegd. [appellante] is daarover door de verzuimadviseur ( [D] ) telefonisch geïnformeerd. Naar aanleiding van die afzegging heeft [appellante] bij e-mailbericht van 5 juni 2016 aan [B] en [A] geschreven dat zij het jammer vond om de afzegging van de afspraak op het laatste moment te vernemen en dat mevrouw [E] van het UWV haar geadviseerd had om naar de afspraak met de bedrijfsarts te gaan.
1.1
[A] heeft bij e-mail van 6 juni 2016 aan [appellante] het volgende geschreven:
“De afspraak met de bedrijfsarts had wat ons betreft als doel om een actueel oordeel op te stellen naar aanleiding van het deskundigenoordeel van het UWV. Dit deskundigenoordeel van het UWV is echter nog niet bekend. De bedrijfsarts, [D] en ik vonden het om die reden niet zinvol om de afspraak door te laten gaan. Het advies van de bedrijfsarts wat er ligt is geldig tot dat er een oordeel vanuit het UWV ligt. Uiteraard ben jij vrij om los hiervan een afspraak met de bedrijfsarts te maken ter afhandeling van jouw klacht. Daar staan [D] en ik verder buiten. Ik hoop je zo voldoende geïnformeerd te hebben. Wij zien elkaar als afgesproken morgen, dinsdag 7 juni om 15.30 uur op de [locatie] ”.
1.11
De bedrijfsarts, [B] , heeft bij e-mail van 6 juni 2016 aan [appellante] geschreven:
“Ik kan mij voorstellen dat u teleurgesteld bent in de gang van zaken. Helaas kan ik in deze situatie voor u niets betekenen en zal ik u moeten terugverwijzen naar Cordaan. Cordaan hanteert een eigen regie model beleid. Dit houdt in dat zij afspraken laten maken met de bedrijfsarts en zo nodig een afspraak afzeggen. Het is goed om eerst de uitspraak van het UWV af te wachten om te weten of zij het eens of oneens zijn met mijn advies van 8 april jongstleden alvorens wij elkaar weer spreken”.
1.12
Op 7 juni 2016 vindt een reïntegratieoverleg plaats tussen [appellante] , [A] en [D] , waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar dochter. Naar aanleiding daarvan wordt een Bijstelling plan van aanpak WIA opgesteld. Als reden voor bijstelling vermeldt het formulier dat [appellante] nog geen terugkoppeling ontvangen heeft van het UWV over het deskundigenoordeel, dat zij laat weten geen invulling te geven aan de reïntegratieafspraken op basis van het advies van de bedrijfsarts en dat zij zelf besloten heeft geen vervolg te geven aan het traject bij Mentaal Beter Werkt.
Voorts vermeldt het formulier:
“Mevrouw ontvangt een schriftelijke bevestiging dat het loon wordt gestopt, omdat zij geen invulling geeft aan de re-integratie die op basis van advies bedrijfsarts zijn gemaakt. Het deskundigenoordeel UWV gaat de gewenste input geven voor het vervolgtraject”.
1.13
Bij brief van 9 juni 2016, met onderwerp:
loonstop, schrijft [A] aan [appellante] :
(…) “Op 28 april 2016 heb je een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, omdat je het niet eens bent met het advies van de bedrijfsarts. We hebben afgesproken dat je, in afwachting van de beschikking, tot 3 juni 2016 verlof opneemt. Als de beschikking van het UWV dan nog niet bekend is, dan volg je het advies van de bedrijfsarts van de arbodienst AMC. Tijdens dit gesprek geef je aan dat je je niet gaat houden aan het advies van de bedrijfsarts. Je voelt je niet in staat om de gemaakte re-integratie als na te komen. Zoals tijdens ons eerdere gesprek aangegeven, ben ik genoodzaakt om je salaris stop te zetten zolang je je niet houdt aan de re-integratie-afspraken. Per 8 juni 2016 wordt je salaris stopgezet. Als het deskundigenoordeel van het UWV hiertoe aanleiding geeft zullen we de re-integratieverplichtingen opnieuw formuleren.”
1.14
Het door [appellante] op 28 april 2016 gevraagde deskundigenbericht is op 21 juni 2016 uitgebracht door de arbeidsdeskundige i.o. [E] en arbeidsdeskundige [G] van het UWV. Zij rapporteren namens het UWV op 21 juni 2016 dat het werk dat Cordaan aanbiedt past bij de belastbaarheid van [appellante] . De conclusie van het deskundigenbericht luidt: “de door de werkgever aangeboden arbeid is passend”.
1.15
Bij brief van 29 juni 2016 schrijft [A] (onder meer) aan [appellante]
Loonstopzetting/deskundigenoordeel
Ik verwijs naar de brief van 09-06-2016. Het standpunt van Cordaan is hierin ongewijzigd. Inmiddels heeft het UWV bij brief van 21-06-2016 het deskundigenoordeel afgegeven dat de door Cordaan aangeboden arbeid past bij jouw belastbaarheid. Daarmee blijft de stopzetting van je loon gehandhaafd. Het oordeel biedt ook geen aanleiding de re-integratieverplichtingen opnieuw te formuleren. Wij verwachten dus van jou dat je jouw re-integratie hervat, te weten het aangepaste werk conform het advies van de bedrijfsarts van 08-04-2016. Maandag 04-07-2016 om 15.00 uur word je verwacht bij de receptie op [X] . Als je dat opnieuw niet doet, dan zullen we een andere weg moeten inslaan, namelijk van beëindiging van de arbeidsrelatie. Ik hoop oprecht dat dit niet nodig is en we nu een constructieve aanvang met de re-integratie kunnen maken”.
1.16
Bij brief van 5 juli 2016 van mr. J.F. Eisenberger, de advocaat van [appellante] , schrijft [appellante] (onder meer) aan Cordaan:
- dat de gezondheidsklachten van [appellante] , mede door de voortdurende onrechtmatige druk door Cordaan op [appellante] , verder zijn toegenomen, en dat [appellante] om die reden opgeroepen dient te worden voor een bezoek bij de bedrijfsarts,
- dat er sprake is van een arbeidsconflict dat opgelost dient te worden,
- dat het zeer de vraag is of Cordaan voldoende heeft gedaan om de gezondheidsschade voor [appellante] te voorkomen dan wel te beperken, en dat Cordaan bij voorbaat voor die schade aansprakelijk wordt gesteld,
- dat de loonstop niet onverwijld aangekondigd is zodat het loon aan [appellante] doorbetaald had moeten worden, reden waarom loonbetaling wordt verzocht en bij uitblijven daarvan een kort geding aangekondigd wordt.
1.17
Bij brief van 15 juli 2016 aan [F] heeft [A] van Cordaan gereageerd op het onder 1.16 genoemde schrijven. Ze schrijft onder meer dat van een conflict geen sprake is anders dan dat Cordaan aanstuurt op reïntegratie en [appellante] meent daartoe niet in staat te zijn. Zij geeft aan bereid te zijn tot een gesprek, ook onder begeleiding van een neutrale derde, maar dat die bereidheid onverlet laat dat [appellante] haar werkzaamheden zal moeten hervatten en dat als [appellante] dat nalaat, de loonstop gehandhaafd blijven.
1.18
[appellante] bezocht op 18 juli en 25 augustus 2016 het spreekuur van de bedrijfsarts. Op basis van het laatste spreekuurbezoek, heeft de bedrijfsarts op 25 augustus 2016 aan [A] bericht dat [appellante] arbeidsongeschikt is ten gevolge van medisch objectieve beperkingen door ziekte. De bedrijfsarts schrijft dat er een diagnose is gesteld en dat [appellante] bezig is met een gerichte behandeling die daarvoor adequaat te noemen is. Ook schrijft de bedrijfsarts:
“Werkneemster is wel geschikt te achten voor werkzaamheden waarbij stress beperkt is, geen conflicterende functie-eisen, beperkt ten aanzien van de veelvuldige storingen of onderbrekingen, veelvuldige deadlines of productiepieken, beperkt ten aanzien van omgaan met cliënten en hulpbehoevenden. Hiermee rekening houdende mag werkneemster wel aangepaste werkzaamheden verrichten voor 3x/week 3 uur/dag.”

3.Beoordeling

3.1
[appellante] heeft Cordaan in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. Zij heeft verzocht om Cordaan bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
- tot betaling van het loon over de periode vanaf 8 juni 2016 tot aan de datum van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 lid 1 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.070,31 en
- in de proceskosten van [appellante] waaronder begrepen de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis in kort geding van 4 oktober 2016 de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de kosten van werkgever.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.2
De grieven I, II en III van [appellante] lenen zich voor een gezamenlijke behandeling omdat die gebaseerd zijn op het uitgangspunt dat [appellante] op 3 mei 2016, in het kader van de bijstelling van het plan van aanpak, met Cordaan een reïntegratieafspraak heeft gemaakt die (kort samengevat) inhoudt dat de bedrijfsarts de belastbaarheid van [appellante] zou (her)beoordelen op basis van het deskundigenoordeel van het UWV en dat Cordaan, als [appellante] zich niet aan die herbeoordeling houdt, genoodzaakt is het loon stop te zetten.
Nakoming van deze reïntegratieafspraak betekent volgens [appellante] dat eerst een herbeoordeling van haar belastbaarheid door de bedrijfsarts diende plaats te vinden en een loonstop niet eerder aan de orde zou zijn dan nadat [appellante] dat advies niet zou hebben opgevolgd. Volgens haar was Cordaan niet bevoegd om per 8 juni 2016 de loonbetaling stop te zetten omdat op dat moment, door toedoen van Cordaan, (nog) geen herbeoordeling van haar belastbaarheid had plaats gevonden. Die herbeoordeling vond plaats op 25 augustus 2016. Hoewel [appellante] ook daarna de haar aangeboden passende arbeid niet heeft verricht, was Cordaan niet gerechtigd het loon stop te zetten omdat Cordaan haar daarvan geen kennis heeft gegeven en de kennisgevingen die Cordaan in mei en juni 2016 heeft gedaan niet aan de onverwijldheidseis voldoen.
3.3
Het hof stelt als uitgangspunt voorop dat voor toewijzing van een loonvordering in kort geding, aannemelijk dient te zijn dat de rechter in een bodemprocedure de vordering zal toewijzen. Voorts is van belang dat op een kortgedingprocedure de regels van het bewijsrecht niet van toepassing zijn en, gelet op het karakter van de procedure, in beginsel voor bewijslevering geen ruimte is.
3.4.
Aan het geschil tussen partijen over de vraag of Cordaan gerechtigd was om met ingang van 8 juni 2016 het loon stop te zetten, ligt een verschil van mening ten grondslag over hetgeen partijen op 3 mei 2016 afgesproken hebben.
Aan de inhoud van het besprokene, en hetgeen daarover door Cordaan in de brief van 13 mei 2016 aan [appellante] bevestigd is, ontleent [appellante] de stelling dat Cordaan op 9 juni 2016 niet bevoegd was tot stopzetting van het loon omdat afgesproken is dat een
- op het deskundigenoordeel van het UWV gebaseerde - herbeoordeling door de bedrijfsarts zou plaats vinden en [appellante] zich aan die herbeoordeling diende te houden bij gebreke waarvan het loon zou worden stopgezet.
Cordaan heeft deze uitleg betwist. Zij heeft naar voren gebracht dat zij in het gesprek met [appellante] besproken heeft dat zij in afwachting van het oordeel van het UWV het loon zal moeten stopzetten indien [appellante] niet zou hervatten en dat om die reden als tussenoplossing afgesproken is dat [appellante] , in overeenstemming met het reeds door haar opgegeven verlof, tot 3 juni 2016 verlof zou opnemen. Ook indien het deskundigenoordeel van het UWV dan nog niet beschikbaar zou zijn, zou [appellante] het advies van de bedrijfsarts van 8 april 2016 dienen op te volgen en de - volgens dat advies - voor haar passende arbeid dienen te hervatten, bij gebreke waarvan het loon zou worden stopgezet.
Uit beide standpunten blijkt dat partijen in de kern van mening verschillen over wat zij hebben afgesproken over het moment waarop [appellante] in het kader van haar reïntegratie de -volgens de bedrijfsarts- voor haar passende arbeid diende te verrichten.
3.5
Voor de beoordeling van het geldigheid van de stopzetting van het loon vanaf
8 juni 2016 acht het hof het navolgende kader van belang. Een werknemer die in verband met ongeschiktheid vanwege ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten is op grond van artikel 7:660a onderdeel c BW verplicht passende arbeid te verrichten, waartoe de werkgever de werknemer in de gelegenheid stelt. Een werkgever heeft op grond van artikel 7:658a BW tot taak om te bevorderen dat een arbeidsongeschikte werknemer wordt ingeschakeld voor passende arbeid, in het kader waarvan zij op grond van artikel 7:658a lid 3 BW met de werknemer een plan van aanpak dient op te stellen. Op grond van artikel 7:629 lid 3 onderdeel c BW heeft de werknemer geen recht op loon voor de tijd dat hij zonder deugdelijke grond geen passende arbeid verricht. Voorts bepaalt artikel 7:629 lid 7 BW dat de werkgever op grond van lid 3 onderdeel c van dat artikel de betaling van het loon niet geheel of gedeeltelijk mag stopzetten indien hij de werknemer niet onverwijld van die grond in kennis heeft gesteld.
3.6
Voorts is van belang dat [appellante] geen grief gericht heeft tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij niet, althans onvoldoende, concreet onderbouwd heeft dat zij (
het hof begrijpt: vanaf 8 juni 2016) niet in staat was om de door Cordaan aangeboden passende arbeid op de locatie [X] te verrichten.
Omdat de bedrijfsarts [appellante] op 8 april 2016 geschikt achtte voor eigen werk op een andere locatie voor drie dagen van 4 uur en Cordaan en [appellante] in overeenstemming met het -ook door [appellante] ondertekende- plan van aanpak van 12 april 2016, op 18 april 2016 hebben afgesproken dat [appellante] op 26 april om 9:00 uur zou starten met haar werkzaamheden, was [appellante] met ingang van die datum op grond van artikel 7:660a onderdeel c BW verplicht de haar opgedragen passende arbeid te verrichten. [appellante] meldde zich echter niet, evenmin voor het drinken van een kopje koffie.
3.7
De bijstelling van het plan van aanpak van 3 mei 2016 vond plaats naar aanleiding van het feit dat [appellante] een deskundigenoordeel aangevraagd had en geen invulling gegeven had aan haar reïntegratieactiviteiten. Deze aanleiding brengt niet mee dat [appellante] geen reïntegratiewerkzaamheden hoefde te verrichten zolang de bedrijfsarts haar belastbaarheid niet herbeoordeeld zou hebben.
Dat blijkt evenmin uit de inhoud van de bijstelling van het plan van aanpak. Integendeel: de bijstelling vermeldt als afspraken onder meer dat op 7 juni 2016 een volgend reïntegratieoverleg zal plaats vinden.
3.8
Gegeven de duidelijke reïntegratieafspraak over de hervatting door [appellante] van de voor haar passende arbeid met ingang van 26 april 2016 en de aanleiding en inhoud van de bijstelling van het plan van aanpak van 3 mei 2016 mocht [appellante] er niet op vertrouwen dat zij niet gehouden was de voor haar passende arbeid te verrichten zolang er geen herbeoordeling had plaatsgevonden door de bedrijfsarts op basis van het door haar gevraagde deskundigenoordeel. Dat zou slechts anders zijn indien uit de bewoordingen van de brief van 13 mei 2016 van Cordaan een duidelijke afspraak met die strekking zou blijken. Daarvan is echter geen sprake. Weliswaar is enige twijfel mogelijk over de interpretatie van de woorden “dit advies”, maar uit de tekst van de brief blijkt duidelijk dat Cordaan het advies van de bedrijfsarts volgt totdat de beschikking van het UWV bekend is, dat vanaf 3 juni 2016 het verlof van [appellante] stopt en dat Cordaan, als [appellante] zich niet aan de reïntegratieafspraken houdt genoodzaakt is het loon stop te zetten. Uit deze tekst blijkt dat zolang het deskundigenoordeel van het UWV niet bekend is, Cordaan verwacht dat [appellante] zich houdt aan de (op 8 april 2016, zie nr. 1.2) door de bedrijfsarts geadviseerde bestaande reïntegratieafspraak (van 12 april 2016, zie nr. 1.3). Die afspraak was dat [appellante] voor 3 dagen met 4 uur zou re-integreren in haar eigen functie op de locatie [X] . Op grond van het bijgestelde plan van aanpak van 3 mei 2016 zou die reïntegratie op 7 juni 2016 weer besproken worden.
3.9
Dit betekent dat de feitelijke grondslag van de grieven I, II en III onjuist is.
Voorshands is niet gebleken van het bestaan van de door [appellante] gestelde afspraak. Dit betekent dat Cordaan gerechtigd was het loon stop te zetten op grond van artikel 7:629 lid 3 onderdeel c BW gedurende de tijd dat [appellante] , in afwachting van het deskundigenoordeel van het UWV, de haar opgedragen passende werkzaamheden op locatie [X] niet verrichtte. Dat [appellante] die passende werkzaamheden niet zou gaan verrichten, bleek tijdens het reïntegratiegesprek van 7 juni 2016, tijdens welk gesprek [appellante] ook aangaf geen vervolg te zullen geven aan het traject Mentaal Beter Werkt. Uit het formulier “Bijstellingplan van aanpak WIA” van 7 juni 2016 blijkt dat [appellante] reeds tijdens het gesprek door Cordaan medegedeeld is dat de loonbetaling zou worden gestopt. Daarmee is aan het vereiste van onverwijlde mededeling voldaan.
Dit betekent dat de loonstopzetting met ingang van 8 juni 2016 zowel aan de materiële eis van artikel 7:629 lid 3 onderdeel c BW als aan de formele eis van artikel 7:629 lid 7 BW voldoet en [appellante] vanaf die datum geen recht heeft op loon.
Hierop stuiten de grieven I, II en III af.
3.10.
Grief IV is gericht tegen de veroordeling door de kantonrechter van [appellante] in de proceskosten van Cordaan. Ter toelichting op deze grief heeft [appellante] aangevoerd dat zij ingevolge artikel 7:629a lid 6 BW alleen dan in de proceskosten van Cordaan veroordeeld had kunnen worden indien het door haar instellen van de loonvordering kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht zou zijn.
Deze grief slaagt. De vordering van [appellante] heeft uitsluitend betrekking op loon als bedoeld in artikel 7:629 BW en niet gesteld noch gebleken is dat [appellante] met het instellen daarvan kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht heeft gemaakt.
Dit betekent dat het vonnis van de kantonrechter vernietigd zal worden voor wat de proceskostenveroordeling betreft.
3.11
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd voor zover daarin de vordering van [appellante] is afgewezen. Het vonnis zal wat betreft de proceskostenveroordeling van [appellante] worden vernietigd. Ieder der partijen zal de eigen proceskosten dragen in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij [appellante] is veroordeeld in de proceskosten van Cordaan;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten in eerste instantie draagt;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten in dit hoger beroep draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, D. Kingma en G. Boot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.