ECLI:NL:GHAMS:2017:1453

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
200.189.598/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechter in internationale rechtsmacht bij vorderingen uit overeenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil tussen twee partijen, waarbij de appellant in hoger beroep was gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant had de rechtbank verzocht om de geïntimeerde te veroordelen tot het verwijderen van een aan zijn pand uitstekende pijp, betaling van een geldsom, en omlegging van de waterafvoer. De kantonrechter had zich echter onbevoegd verklaard, omdat de vorderingen niet gebaseerd zouden zijn op een zakelijk recht volgens de EEX-Verordening. De appellant voerde in hoger beroep aan dat de vorderingen wel degelijk gebaseerd waren op een overeenkomst die in Amsterdam moest worden uitgevoerd en op een onrechtmatige daad die in Amsterdam had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte onbevoegd was verklaard en dat de vorderingen wel degelijk onder de Nederlandse rechtsmacht vielen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verwees de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam voor verdere afdoening. De kosten van het hoger beroep werden afhankelijk gesteld van de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.189.598/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 4633742 CV EXPL 15 – 32922
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 april 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J. Verlaan te Amsterdam,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 13 januari 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 21 december 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als (niet verschenen) gedaagde.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
[appellant] heeft een memorie van grieven met producties genomen.
[appellant] heeft arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot verwijzing van de zaak naar de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam om op de hoofdzaak te beslissen, dit alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) Volgens de inleidende dagvaarding zijn [appellant] en [geïntimeerde] ieder eigenaar van een pand aan de [adres] respectievelijk op de nummers 40 ( [appellant] ) en 42 I, II en II ( [geïntimeerde] ) te [woonplaats] .
(ii) Bij dagvaarding van 16 maart 2015 heeft [appellant] [geïntimeerde] gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam met vorderingen dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld:
- tot het verwijderen van de aan zijn pand uitstekende pijp, zoals deze in het lichaam van de dagvaarding is omschreven, zulks op straffe van een dwangsom van € 100 per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde] hier niet aan voldoet;
- tot betaling van € 4.248,82 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
- tot omlegging van de waterafvoer zodat deze weer afwatert op eigen terrein, zulks op straffe van een dwangsom van € 100 per dag voor iedere dag dat [geïntimeerde] hier niet aan voldoet;
- tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 549,88 en
- tot betaling van de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten.
(iii) In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen. Daartoe overwoog de kantonrechter, samengevat, dat de door [appellant] ingestelde vorderingen niet zijn gebaseerd op een zakelijk recht als bedoeld in artikel 24 aanhef en lid 1 van de EEX-Verordening (EEX-VO 2012, nr. 1215/2012) en dat ook anderszins gesteld noch gebleken is dat de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn. Bij die stand van zaken heeft de kantonrechter de hoofdregel van artikel 5 lid 1 EEX-Verordening toegepast, waaruit volgt dat niet de Nederlandse rechter maar de rechter van het Verenigd Koninkrijk alwaar [geïntimeerde] woonplaats heeft, bevoegd is.
2.2.
Tegen deze beslissing - en de overwegingen waarop de beslissing berust - komt [appellant] onder aanvoering van twee grieven op. Beide grieven treffen doel.
2.3.
Terecht voert [appellant] in grief I aan dat hij in de inleidende dagvaarding aan de door hem ingestelde vorderingen ten grondslag heeft gelegd dat tussen partijen tijdens een bespreking op 6 juli 2010 een overeenkomst is gesloten en dat deze overeenkomst door [geïntimeerde] niet is nagekomen. Volgens [appellant] zijn de in geding zijnde vorderingen dus gebaseerd op verbintenissen uit overeenkomst, zoals bedoeld in artikel 7 aanhef en lid 1, sub a) EEX-Verordening. De werkzaamheden, waartoe [geïntimeerde] zich volgens de stellingen van [appellant] in de totstandgekomen overeenkomst heeft verplicht, kunnen en moeten - aldus [appellant] - slechts in Amsterdam worden uitgevoerd. Dit zo zijnde is het standpunt van [appellant] dat toepassing van artikel 7 aanhef en lid 1, sub a) EEX-Verordening leidt tot bevoegdheid van de kantonrechter te Amsterdam juist.
2.4.
Eveneens terecht voert [appellant] in grief II aan dat hij in de inleidende dagvaarding aan de door hem ingestelde vorderingen subsidiair een door [geïntimeerde] jegens hem in Amsterdam gepleegde onrechtmatige daad ten grondslag heeft gelegd, met gevolg dat de kantonrechter zich op grond van artikel 7 aanhef en lid 2 EEX-Verordening bevoegd had moeten verklaren om van die vordering kennis te nemen.
2.5.
Nu de beide grieven doel treffen en de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van de vorderingen kennis te nemen, zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en de zaak ter afdoening terugwijzen naar de kantonrechter te Amsterdam.
2.6.
Het hof ziet aanleiding de beslissing over de kosten van het onderhavige beroep afhankelijk te stellen van de einduitspraak.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak voor afdoening naar de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam;
bepaalt dat de kosten van het geding in hoger beroep zullen worden gebracht ten laste van de partij die bij de einduitspraak in het ongelijk zal worden gesteld, welke kosten tot op deze uitspraak aan de zijde van aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 408,08 aan verschotten en € 632,- aan salaris en aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M. Jurgens en G.J. Visser en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.