3.1.Het gaat in deze zaak om het volgende.
( a) Op 17 november 2004 heeft [geïntimeerde sub 2] samen met [A] de stichting opgericht. Op 3 juni 2005 heeft de stichting een onroerende zaak in Malmedy in de Belgische Ardennen verworven, bestaande uit een perceel grond van 14.545 m2 met daarop een hoofdhuis en een daarvan losstaand bakhuis (hierna zal de onroerende zaak Lamonriville worden genoemd, terwijl ter aanduiding van die onderdelen tevens van hoofdhuis en bakhuis zal worden gesproken). Met de aankoop en ingebruikname van Lamonriville was een bedrag van € 240.000,= gemoeid.
( b) Bij notariële akte van 30 november 2005 heeft de stichting aan haar genoemde oprichters 120 participaties uitgegeven, die elk een 1/120ste aandeel in de waarde van Lamonriville vertegenwoordigen. Tevens heeft de stichting bij die akte participatie-voorwaarden vastgesteld, die onder meer inhouden:
“3. a. Overdracht onder de levenden van participaties aan mede-participatie-houders en afstammelingen van de participant en de mede-participaathouders is vrij en behoeft dus geen goedkeuring van de vergadering van participatiehouders; (...)
Overdracht onder de levenden van participaties aan anderen dan mede- participatiehouders en kinderen van de participant en de mede-participaathouders kan slechts geschieden met goedkeuring van de vergadering van participatie-houders. (...) De vergadering van participatiehouders zal het verzoek[tot zodanige overdacht; hof]
alleen mogen afwijzen als ter vergadering blijkt, dat een of meer der andere participatiehouders de betreffende participaties wensen te kopen. (...)
b. Wordt ingevolge het bepaalde in het vorige lid afwijzend beschikt, dan zijn de participatiehouders, die zich als gegadigden hebben aangemeld, verplicht de ten verkoop aangeboden participaties te kopen tegen een prijs, welke door drie deskundigen is vastgesteld (...).
d. Ingeval van overlijden, onder curatelestelling, faillissement van of verlening van surséance van betaling aan de participatiehouder (...), is diens rechtsvertegenwoor-diger of rechtverkrijgende tot gelijke aanbieding als hiervoor omschreven gehouden, indien deze op dat tijdstip geen participant is (...).
e. Indien geen participatiehouder zich tot overneming der aangeboden participaties bereid verklaart of wanneer de participatiehouders, die als definitieve gegadigden aangemerkt kunnen worden, in gebreke blijven de koopsom binnen de gestelde termijn te voldoen, is de aanbieder (...) vrij om die participaties te vervreemden (...).”
( c) Een door [appellant sub 1] opgesteld document van 3 september 2006, dat pas op 28 januari 2013 aan [geïntimeerde sub 2] (“ [geïntimeerde sub 2] ”) en [geïntimeerde sub 3] bekend is geworden, bevat onder meer de tekst:
“2) (...) Wij prefereren 2 gescheiden projecten:
- hoofdhuis project van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3]
- bakkershuis project van onss
3) [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] kunnen zich goed in dit uitgangspunt
4) Onze voorkeur gaat uit naar:
a.
a) wij willen geen participaties voor hoofdhuis project
b) wij kopen bakhuis voor 50.000 Euro. Wij krijgen hiervoor het bakkershuis en nog nader te bepalen hoeveelheid land. [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] kunnen zich in dit uitgangspunt vinden, maar weten niet of verkoop bakhuis zomaar kan. [geïntimeerde sub 2] gaat het de notaris in Belgie vragen.
5) als verkoop/aankoop niet kan, biedt het reglement van de stichting de mogelijkheid om deel af te splitsen voor ons. Details van deze constructie kennen we niet en deze constructie heeft onze voorkeur niet.
(...)
7) (…)
- als het om wat voor reden dan ook misgaat kunnen we het bakkershuis met grond verkopen en blijft verlies beperkt en afhandeling recht toe recht aan
(…)”
( d) Het verslag van de bestuursvergadering van de stichting van 17 november 2006 vermeldt onder meer dat de zestig participaties van [A] en [B] worden overgedragen aan [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 2] , dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 2] elk tien participaties overdragen aan [appellant sub 1] en dat [geïntimeerde sub 2] drie participaties overdraagt aan [appellante sub 2] . Voorts vermeldt dit verslag onder meer:
“Afgesproken wordt dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2][ [appellanten] ; hof]
voor onbepaalde tijd de beschikking krijgen over het bakhuisje en een nog nader te beschrijven deel van de grond. Afgesproken wordt bovendien dat zij tussentijds of bij vervreemding van opstallen en grond Lamonriville door de Stichting (…) het recht hebben op koop van het bakhuisje en grond voor de 23 participaties die per 2006 zijn gekocht. (…) [appellant sub 1] en [appellante sub 2] delen met ingang van 2007 voor een kwart in de vaste kosten van opstallen en grond (verzekering en belasting) en nemen bouw en renovatiekosten voor hun rekening die geheel of deels aan het bakhuisje zijn toe te schrijven (…). [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3][ [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] ; hof]
zorgen voor de verbouwing van de boerderijwoning en andere delen van de boerderij en nemen (…) de kosten daarvan voor hun rekening.”
( e) Het verslag van de bestuursvergadering van de stichting van 23 juni 2007 vermeldt
dat [geïntimeerde sub 2] twee participaties en [geïntimeerde sub 3] vijf participaties overdraagt aan [appellant sub 1] , zodat [appellanten] er in totaal dertig houden.
( f) Bij e-mail van 29 september 2008 heeft [geïntimeerde sub 2] [appellanten] de agenda voor de vergadering van het bestuur van de stichting op 2 oktober 2008 toegezonden en het agendapunt “Vastleggen huis en terreingedeelte voor [appellant sub 1] en [appellante sub 2] ” als volgt toegelicht:
“We spraken al af dat jullie een recht kunnen uitoefenen op het bakhuis en een nader te bepalen deel van de grond. Los van het feitelijk gebruik momenteel van het terrein (waaronder de nu uitgezette tuin) moeten we regelen waar jullie recht op hebben in het (onverhoopte) geval dat [geïntimeerde sub 3] en ik zouden stoppen met Lamonriville. Jullie moeten dan ook met een ander eigenaar of iemand die de boel beheert ongestoord en onverkort kunnen wonen en tuinieren in Lamonriville. Ook de andere situatie: het (onverhoopt) moeten stoppen door jullie van het wonen in Lamonriville, moeten we bespreken. Ook dan zijn er formeel twee opties: het (laten) exploiteren van jullie deel van Lamonriville of het verkopen van de participaties. In de statuten[van de stichting; hof]
staat dat de participaties eerst aan de andere participanten moeten worden aangeboden. (...)”
( g) Het verslag van de bestuursvergadering van de stichting van 2 oktober 2008 luidt ten aanzien van het zojuist genoemde agendapunt onder meer:
“In de bestuursvergadering 17 november 2006 was al afgesproken dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een recht kunnen uitoefenen op het bakhuis en een nader te bepalen deel van de grond. Aan de orde is nu op welk terrein [appellant sub 1] en [appellante sub 2] een eigendoms-recht hebben in het (onverhoopte) geval dat [geïntimeerde sub 3] en [geïntimeerde sub 2] zouden stoppen met Lamonriville. Uitgangspunt daarbij is dat [appellant sub 1] en [appellante sub 2] ook met een andere eigenaar of iemand die de opstallen en terrein beheert ongestoord en onverkort kunnen wonen en tuinieren in Lamonriville. In de als bijlage bij het verslag gevoeg-de tekening is het in deze omstandigheid in eigendom over te gaan gebied (inclusief bakhuis) gemarkeerd met een blauwe stippellijn. (...) Feitelijk zullen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] dit terrein gebruiken als een privé gebied afgescheiden en afgeschermd van andere bewoners en bezoekers van [X][het door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] gebruikte hoofdhuis; hof]
. Vastgesteld wordt dat bij het (onverhoopt) moeten stoppen door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] van het gebruik van Lamonriville twee opties openstaan: het (door de Stichting laten) exploiteren van hun deel van Lamonriville of het verkopen van de participaties. In het laatste geval is in de statuten vastgelegd dat de participaties eerst aan de andere participanten moeten worden aangeboden. Over de prijs is in de statuten niets vastgelegd. Overwogen wordt dat bij de overname van participaties door [appellant sub 1] en [appellante sub 2] van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] geen marktprijs is gehanteerd, maar een prijs gebaseerd op zogeheten ‘out-of-pocket’ kosten. Daarom wordt in onderling goedvinden afgesproken dat bij een onverhoopte situatie waarin participaties van [appellant sub 1] en [appellante sub 2] worden aangeboden aan en overgenomen door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] de prijs eveneens op ‘out-of-pocket’ basis (aankoopprijs, werkelijk gemaakte kosten en inflatiecorrectie) wordt bepaald.”
De bijlage vermeldt: “Perceelgrens [appellant sub 1] en [appellante sub 2] over te gaan in eigendom bij eventuele boedelscheiding”.
( h) Een door [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] opgesteld stuk van 8 april 2012 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Afgesproken is ook dat mochten [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] om wat voor reden [X] van de hand willen doen, [appellant sub 1] en [appellante sub 2] het recht op koop van hun deel hebben. Ook tussentijds zou zo’n koop kunnen. En omgekeerd.
Hoe zou koop van bakhuis en grond in z’n werk gaan?
De (…) Stichting (…) verkoopt een deel van het pand in Belgie aan [appellant sub 1] en [appellante sub 2] . Uitgangspunt ‘gesloten beurzen’. 30 participaties worden ingewisseld tegen bakhuis en grond. (…)
Zijn er andere mogelijkheden om tussentijds zekerheid te verschaffen over het kunnen beschikken over kapitaal dat de marktwaarde van het bakhuis en grond dekt? Te denken is aan een afspraak dat indien over een jaar blijkt dat het bakhuis en grond een te grote belasting in tijd (…) en geld (…) worden, [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] zich inspannen om het bakhuis en grond tegen marktwaarde over te nemen.”
( i) Een door [appellanten] op 13 april 2012 aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] verzonden e-mail luidt onder meer:
“Bij overleg in 2006 tussen jullie en ons zijn de voor- en nadelen van splitsen/ verkoop dan wel participaties uitvoerig besproken. (...) Uiteindelijk is om praktische (...) en financiële redenen besloten voor de optie participaties. (...) Nu 6 jaar later willen wij er voor kiezen om toch tot een splitsing met gesloten beurzen te komen (...)”
( j) In de eerste aanleg van dit geding vorderden [appellanten] , samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, een verklaring voor recht dat [appellanten] de economische eigendom hebben verworven van het bakhuis en de grond zoals weergegeven op de hiervoor onder (g) genoemde bijlage, alsmede de hoofdelijke veroordeling van de stichting c.s. mee te werken aan afsplitsing van de op die bijlage weergegeven grond en aan juridische levering daarvan aan [appellanten] tegen de over-eengekomen koopprijs van 23 participaties, een en ander op straffe van de verbeurte van een dwangsom en aanwijzing van een vertegenwoordiger bij nalaten door de stichting c.s. om namens hen voormelde akte te passeren. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank deze vorderingen afgewezen en [appellanten] in de kosten verwezen.
( k) In februari 2016 hebben [appellanten] zeven van hun dertig participaties verkocht aan de dochter van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 3] .