Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grieven I en IIklachten geuit over de juistheid van deze opsomming. Het hof overweegt hiertoe als volgt. Nu de betreden overwegingen in r.o. 2.6 en r.o 2.7 van het tussenvonnis niet dragend zijn voor de overwegingen die het hof aan de oordelen ten grondslag zal leggen, heeft [appellant] geen belang bij bespreking van deze grieven. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil en zal ook het hof deze als vaststaand aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.Wijziging van eis
primair:[geïntimeerde] te veroordelen tot een bedrag van € 886.424,75, te vermeerderen met de wettelijke rente, althans tot een schadebedrag dat het gerechtshof in goede justitie geraden acht;
4.Beoordeling
grieven III, VII, VIII en XVIwordt door [appellant] betoogd dat Nederlands recht van toepassing is. Immers, de aansprakelijkheid is primair gebaseerd op het onrechtmatig verrekenen van gelden van [M.] door [geïntimeerde] en [D.] . Zowel de Eenvormige Benelux IPR-wet, alsook de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (WCOD) en de EVO bepalen dat dan het Nederlands recht van toepassing is. Het hof overweegt als volgt.
lex loci delicti(vgl. HR 19 november 1993, NJ 1994/622, artikel 3 lid 1 WCOD en artikel 14 Eenvormige Benelux IPR-wet). Het door [appellant] ingenomen standpunt dat de schade is opgetreden in Nederland, omdat [appellant] in Nederland woont en als advocaat is gevestigd en dat daarom het Nederlandse recht van toepassing zou zijn, kan niet als juist worden aanvaard. De door [appellant] aangehaalde uitzondering mist toepassing nu de gestelde schade uit vermogensschade bestaat en dan het recht van het land waar de handeling plaatsvindt van toepassing is, ongeacht in welk land de schade is opgetreden. Nu vaststaat dat de handelingen tot verrekening door [geïntimeerde] in en vanuit België hebben plaatsgevonden geldt dat het Belgisch recht van toepassing is op het gestelde onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] .
grieven III, VII, VIII en XVIfalen.
‘(…) Notre confrère [appellant] me fait savoir que, suite à la lenteur de cloturer le dossier, il a perdu le client’. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, valt ook het causale verband niet in te zien met de schadeposten die betrekking hebben op de zaken die [appellant] in 2005 aanhangig heeft gemaakt tegen [X.] en [N.] . Die procedures zien immers op de (omvang van de) dekking van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van [appellant] zelf en hebben derhalve betrekking op de relatie tussen hem als verzekerde en [N.] als verzekeraar en het door [N.] ingeschakelde advocatenkantoor. Zulks geldt evenzeer voor de anderszins door [appellant] gevoerde procedures en kosten die daaraan zijn verbonden voor [appellant] . Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dan ook niet voldaan aan zijn stelplicht en wordt de primaire vordering daarom afgewezen.
grieven XVII en XVIIIwordt door [appellant] betoogd dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor het handelen van [D.] , nu [appellant] niet heeft ingestemd dat [geïntimeerde] bij de uitvoering van haar opdracht [D.] in haar plaats zou stellen en voorts [geïntimeerde] haar ‘waakzaamheidsplicht’ heeft verzaakt door onvoldoende toezicht te houden op gedragingen van [D.] . Daartoe heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] [D.] reeds had ingeschakeld alvorens zij [appellant] (en [M.] ) daarvan op de hoogte had gebracht. [appellant] werd aldus voor een voldongen feit gesteld. Daarmee is sprake van een situatie waarbij de toestemming niet uitdrukkelijk is gegeven, maar ook weer niet kan worden uitgesloten. Verder heeft [geïntimeerde] geen enkel toezicht gehouden en hadden met het juiste toezicht de problemen kunnen worden voorkomen. Het hof overweegt als volgt.
grieven XVII en XVIIIfalen.
grieven V en VIwordt door [appellant] betoogd dat [geïntimeerde] gehouden is de schade te vergoeden, doordat [geïntimeerde] zonder toestemming van haar cliënt ( [appellant] of [M.] ) en zelfs zonder mededeling daarvan te doen, ruim € 47.000 heeft achtergehouden. Aan dit betoog legt [appellant] ten grondslag dat [geïntimeerde] heeft gehandeld in strijd met de artikelen 3.8.1.4 en 3.8.1.5 van de Gedragscode voor advocaten van de Europese Gemeenschap (hierna: Europese Gedragscode) (oud), die het achterhouden van gelden zonder toestemming van de cliënt verbieden.
grieven V en VIfalen.
grieven IV, X, XI, XII, XIII, XIV en XVzien op de omvang van de schade die [appellant] stelt te hebben geleden. Nu het hof heeft geoordeeld dat de vordering uit onrechtmatige daad wordt afgewezen en de grieven die zien op de aansprakelijkheid uit lastgeving falen, wordt niet meer toegekomen aan de bespreking van de omvang van de schade en behoeven deze grieven dan ook geen behandeling.
grief IXwordt door [appellant] betoogd dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank heeft geweigerd het proces-verbaal te verbeteren. Wat daar van zij, zelfs indien deze grief slaagt, leidt dit niet tot een andere uitkomst van de zaak nu de overige op de inhoud van de zaak betreffende grieven alle falen.
rief XIXwordt door [appellant] betoogd dat [appellant] ten onrechte als in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de proceskosten. Nu deze grief voortbouwt op de overige grieven, behoeft deze geen afzonderlijke bespreking.