Uitspraak
GERECHTSHOF [plaats 1]
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
[adres 1] te [plaats 1]en ten bedrage van € 308.000 ondertekend. [appellant] is als tussenpersoon opgetreden en daarvoor een provisie van € 4.810 van ING ontvangen.
[adres 2] te [plaats 2]verkocht aan eindkopers [C] en [D] . ING heeft aan [C] en [D] een hypothecaire geldlening van € 181.000 verstrekt. [appellant] is als tussenpersoon opgetreden.
[adres 3] te [plaats 2]en ten bedrage van € 250.000. [appellant] is als tussenpersoon opgetreden.
[adres 4] te [plaats 2]en ten bedrage van € 357.000 ondertekend. [appellant] is als tussenpersoon opgetreden en daarvoor een provisie van € 7.140 van ING ontvangen.
[adres 5] te [plaats 1]ondertekend. [appellant] heeft als tussenpersoon opgetreden.
[adres 6] te [plaats 1]en ten bedrage van € 241.000 ondertekend. [appellant] heeft als tussenpersoon opgetreden een daarvoor een provisie van € 4.820 van ING ontvangen.
[adres 7] te [plaats 1]en ten bedrage van € 350.000 ondertekend. [appellant] heeft als tussenpersoon opgetreden.
3.Beoordeling
grieven I en IIgezamenlijk te bespreken. Met
grief Iwordt door [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens ING. [appellant] heeft niet onzorgvuldig gehandeld. Het oordeel van de rechtbank berust enkel op gebrekkige getuigenverklaringen van de eindkopers. Met
grief IIwordt door [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [appellant] en de door ING geleden schade. Indien [appellant] had geweten dat de eindkopers verkeerde informatie hadden verstrekt had hij geen hypotheekaanvragen bij ING ingediend. Dat betekent echter niet dat de schade niet zou zijn ontstaan. Immers, [O] en [P] hadden verschillende financieel adviseurs met wie zij samenwerkten en de hypotheekaanvragen zouden dan toch (door een ander) zijn ingediend, waardoor er schade zou zijn ontstaan.
Grief Ifaalt.
Grief IIfaalt.
grief IIIwordt door [appellant] betoogd dat ING geen schade heeft geleden, althans dat de schade gematigd zou moeten worden vanwege eigen schuld aan de zijde van ING. Voor wat betreft de omvang van de schade heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] zijn verweer en betwisting onvoldoende heeft onderbouwd. Daartegen grieft [appellant] in hoger beroep, zonder echter alsnog voldoende concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die zouden maken dat de schadevergoeding zou moeten worden gematigd of afgewezen. Bij gebreke van gestelde feiten of omstandigheden op grond waarvan toekenning van de gevorderde schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, kan het beroep op matiging niet worden gehonoreerd. Het enkele feit dat de schade het tienvoudige bedraagt van de provisie die [appellant] heeft ontvangen, is daarvoor in elk geval onvoldoende. Dat het volgens [appellant] in de branche gebruikelijk is om de aansprakelijkheid te beperken tot het provisiebedrag kan hem evenmin baten, nu immers vaststaat dat partijen die beperking niet zijn overeengekomen. Voor zover [appellant] tot slot heeft bedoeld een beroep te doen op artikel 6:101 BW heeft hij verzuimd feiten en omstandigheden aan te voeren ter onderbouwing daarvan, zodat ook dit beroep faalt. De grief faalt.