ECLI:NL:GHAMS:2017:114

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
200.190.285/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling van de wettelijke gemeenschap van goederen met regresvordering doorlopend krediet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die in 2007 zijn gehuwd en op 29 april 2015 zijn gescheiden. De vrouw heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2016 aangevochten, waarin de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap is vastgesteld. De vrouw en de man strijden over de toedeling van een auto, de verdeling van de inboedel en de draagplicht voor een doorlopend krediet bij de ABN Amro Bank. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. De vrouw heeft vier grieven ingediend, terwijl de man incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Het hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en de verzoeken van de man gedeeltelijk toegewezen, waaronder de mogelijkheid van regres voor de man op de vrouw voor de door hem betaalde bedragen in verband met het doorlopend krediet. De vrouw is ook veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 216,67 aan de man voor kosten die hij heeft gemaakt om de woning verkoopklaar te maken. De beslissing van het hof is op 17 januari 2017 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
Uitspraak: 17 januari 2017
zaaknummer: 200.190.285/01
zaaknummer rechtbank: C/13/590331/FA RK 15-5006
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats a] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.M. de Winter te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H. Vosmeijer te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 26 april 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 januari 2016 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk C/13/590331 FA RK 15-5006.
1.3.
De man heeft op 13 juli 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 24 augustus 2016 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- op 18 november 2016 een journaalbericht namens de man van 18 november 2016 met bijlagen;
- op 22 november 2016 een journaalbericht namens de vrouw van 18 november 2016 met bijlagen.
1.6.
De zaak is op 1 december 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
2.2.
Partijen zijn [in] 2007 te Amsterdam met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Het huwelijk van partijen is op 29 april 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 maart 2015 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen strijden over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. Peildatum voor de omvang van die gemeenschap is 15 augustus 2014.
2.4.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

3.De omvang van het geschil

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap gelast, in die zin dat de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang - heeft bepaald:
- dat de auto met kenteken [kentekennummer] (in de procestukken en in de rechtbankbeslissing ten onrechte vermeld als [kentekennummer a] ) van het merk Hyundai Tucson aan de vrouw wordt toebedeeld voor een waarde van € 5.000,-, onder de verplichting om aan de man een bedrag van € 2.500,- te voldoen;
- dat het tegoed op de rekening bij de Binck Bank ten goede komt van de debetstand op het doorlopend krediet bij de ABN Amro Bank en de rekening daarna wordt opgeheven;
- dat aan ieder van partijen zijn persoonlijke zaken worden toebedeeld en dat de inboedel tussen partijen bij helfte wordt verdeeld in dier voege dat partijen om de beurt een goed van de inboedel dienen uit te kiezen;
- dat de vrouw in de interne verhouding tussen partijen draagplichtig is voor de gehele schuld van partijen uit hoofde van het doorlopend krediet bij de ABN Amro Bank met rekening nummer [1] (de rechtbank vermeldt per abuis [2] ).
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat:
a. de auto met kenteken [kentekennummer] op de peildatum geen onderdeel uitmaakte van de gemeenschap van goederen, subsidiair de waarde van de auto te stellen op maximaal € 1.500,- en toe te delen aan de vrouw;
b. de man in de interne verhouding tussen partijen draagplichtig is voor de gehele schuld van partijen uit hoofde van het doorlopend krediet bij de ABN Amro bank rekeningnummer [1] ;
c. voorwaardelijk: de inboedelgoederen aan de man toe te delen, met veroordeling van de man om wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag van € 3.000,- te voldoen.
3.3.
De man verzoekt in principaal hoger beroep – naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt hij te bepalen dat:
d. de vrouw gehouden is aan de man te voldoen al hetgeen van de man is of nog zal worden gevorderd vanwege het doorlopend krediet in verband met de aan de vrouw, bij de bestreden beschikking toegedeelde schuld en geheel voor haar rekening komende schuld inzake het doorlopend krediet bij ABN Amro met rekeningnummer [1] , vermeerderd met de wettelijke rente over de ingevorderde bedragen vanaf de datum van invordering tot aan de dag van algehele voldoening van de vrouw aan de man;
e. de vrouw dient mee te werken aan uitbetaling rechtstreeks door de notaris, van het depot dat bij diens kantoor bestaat en uit de koopsom van de gezamenlijke woning van partijen aan een derde is gevormd, voor de helft (van de vrouw) ter aflossing van het doorlopend krediet aan ABN Amro met rekeningnummer [1] , en voor de andere helft op een door de man op zijn naam gestelde aan te wijzen rekening;
f. de vrouw aan de man dient te vergoeden de helft van de kosten in verband met het verkoop klaar maken van de woning ad € 750,-;
een en ander - voor zover mogelijk - uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel hoger beroep, dan wel het incidenteel hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.
3.5.
De man verzoekt aanvullend (g) in zijn brief van 18 november 2016 te bepalen dat de rekening van partijen bij de Binck Bank aan de man wordt toegedeeld ten einde het daarop staande saldo te storten op het doorlopend krediet bij de ABN Amro Bank met rekeningnummer [1] .
3.6.
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

4.De motivering van de beslissing

4.1.
De vrouw heeft in principaal hoger beroep vier grieven gericht tegen de bestreden beschikking en hieraan een drietal verzoeken (a, b en c) gekoppeld waaronder een voorwaardelijk verzoek (c). De man heeft zijn verzoek vermeerderd (d, e en f) en een aanvullend verzoek gedaan (g).
Ontvankelijkheid verzoeken van de man
4.2.
De man heeft gelet op artikel 362 in samenhang met de artikelen 283 en 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering het recht om zijn verzoek te vermeerderen mits schriftelijk en in beginsel bij het (beroepschrift dan wel) verweerschrift gedaan. Onder omstandigheden kan op deze strakke regels een uitzondering worden aanvaard, indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een vermeerdering van het verzoek kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen het aanvoeren van een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en/of omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde onjuiste (juridische of feitelijke) gegevens zou worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort geldt in alle gevallen dat toelating van de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. Gelet hierop zal het hof de vermeerdering onder d, e en f toestaan, nu niet gesteld of gebleken is van strijd met de goede procesorde. Het hof zal daarentegen de vermeerdering van het verzoek van de man onder g afwijzen wegens strijd met de twee-conclusieregel. De man had dit verzoek in zijn verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep moeten doen. Zonder nadere toelichting van de man valt niet in te zien waarom van de hoofdregel zou moeten worden afgeweken.
De auto
4.3.
De grieven 1 en 2 van de vrouw betreffen de auto. Volgens de vrouw had de rechtbank - kort samengevat - op basis van de door haar overgelegde kopie van het vrijwaringsbewijs (bijlage bij brief van 5 november 2015) en de uitdraai van de website RDW (bijlage bij brief van 4 december 2015) moeten oordelen dat de auto met kenteken [kentekennummer] op de peildatum niet meer tot de gemeenschap behoorde en heeft de rechtbank de waarde van de auto te hoog gesteld, omdat de vrouw deze waarde heeft betwist. Zij heeft de auto voor de peildatum verkocht voor € 1.500,-. Zij biedt aan haar stellingen betreffende grief 1 te bewijzen door middel van schriftelijke stukken dan wel door middel van getuigen en betreffende grief 2 door alle middelen rechtens. In hoger beroep heeft zij nog een kopie van een uitdraai van de RDW overgelegd waarop staat vermeld dat deze auto vanaf 15 juli 2014 op naam staat van [X] .
4.4.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man kon de vrouw ten bewijze van haar stelling dat de auto op de peildatum geen onderdeel meer uitmaakte van de gemeenschap niet volstaan met de overlegging van een kopie van en een uitdraai over de tenaamstelling van de auto bij de RDW. De registratie bij de RDW is door de overheid in het leven geroepen onder andere met het oog op belastingheffing en verplichte verzekering en is niet bepalend voor de eigendom. Een auto is ook geen goed op naam maar een roerende zaak die op de voet van artikel 3:84 Burgerlijk Wetboek (BW) bevoegd op basis van een rechtsgeldige titel rechtsgeldig wordt geleverd door bezitsverschaffing, in casu door afgifte van de autosleutels. Dit laatste is niet voldoende gesteld en al evenmin komen vast te staan. De man heeft immers gesteld dat de vrouw nog altijd in de auto rijdt en daarmee de kinderen haalt en terugbrengt. De opmerking van de vrouw dat zij de autosleutels niet voortdurend in haar bezit heeft, is geen voldoende betwisting van deze stelling. Naar het oordeel van het hof behoort de auto nog tot de gemeenschap. Bij dit oordeel heeft het hof ook acht geslagen op de inconsistente verklaringen van de vrouw. Zij heeft eerst te kennen gegeven, dat zij de auto wilde verkopen omdat zij deze niet meer kon betalen, dat de auto contant is betaald zonder kwitantie maar dat er wel een papier is opgemaakt, dat de vermeende koper in zijn bezit heeft en waaruit blijkt dat de auto van hem is. Deze koper wil hierover niet meer worden lastig gevallen en wil geen verklaring afleggen. Vervolgens heeft zij verklaard, dat zij heel veel schulden had en dat de opbrengst van € 1.500,- daarmee is verrekend. Dit alles komt het hof niet overtuigend voor. Ten eerste omdat de vrouw de schulden op geen enkele wijze heeft toegelicht dan wel aangetoond en de man het bestaan en ook de noodzaak tot het maken daarvan heeft betwist. Ten tweede omdat de vrouw in haar verrekenformulier geen opgave van schulden heeft gedaan. Bij deze stand van zaken bestaat onvoldoende grond om tot bewijslevering over te gaan. Het hof wil tot slot niet onvermeld laten dat het bewijsaanbod van de vrouw in het licht van het voorgaande onvoldoende specifiek en concreet is.
4.5.
Naar het hof begrijpt heeft de rechtbank voor de waardebepaling van de auto aangesloten bij de ANWB koerslijst. De man sluit zich aan bij de vastgestelde waarde van € 5.000,-. Hij stelt via Google te hebben gezocht en te zijn uitgekomen op prijzen variërend van € 4.600,- (meeneemprijs) tot € 7.900,- waarvoor dit type auto wordt aangeboden en heeft de lezing van de vrouw dat de auto kapot was en dat er een nieuwe remmotor in moest, gemotiveerd betwist. De vrouw heeft desgevraagd toegelicht dat zij bij de garage navraag heeft gedaan, dat zij een papier had kunnen laten opmaken van wat mis was met de auto en dat alles kapot was. De vrouw heeft geen enkel bewijs van haar stellingen over de waarde van de auto overgelegd en haar bewijsaanbod is in dit kader niet voldoende specifiek en concreet. Om die reden gaat het hof hieraan voorbij. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de waarde terecht op € 5.000,- heeft vastgesteld.
4.6.
De grieven 1 en 2 falen.
Doorlopend krediet bij de ABN Amro rekeningnummer [1]
4.7.
Grief 3 bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van benadeling door de vrouw en dat zij de door de gemeenschap geleden schade aan de gemeenschap dient te vergoeden. Niet de vrouw maar de man dient de gehele schuld uit hoofde van het doorlopend krediet te dragen.
De rechtbank heeft de hier bestreden beslissing gegrond op artikel 1:164 BW. Toepassing van dat artikel leidt in beginsel tot schadevergoeding aan de gemeenschap. De rechtbank heeft het verzoek van de man om de schuld van € 30.000,- wegens het doorlopend krediet toe te delen aan de vrouw kennelijk opgevat als een verzoek van de man om op de voet van artikel 6:103 BW een andere vorm van betaling dan betaling van een geldsom toe te kennen op grond waarvan de vrouw gehouden is de volledige schuld van € 30.0000,- te dragen.
4.8.
Vaststaat dat de vrouw op 23 juni 2014 € 8.000,- heeft opgenomen van het doorlopend krediet bij de ABN Amro rekeningnummer [1] en op 27 juni 2014 een bedrag van € 22.000,-, terwijl het verzoek tot echtscheiding is ingediend op 15 augustus 2014. De vrouw heeft gesteld de € 8.000,- te hebben opgenomen met toestemming van de man en te hebben gebruikt voor levensonderhoud van haar zelf en de kinderen. De vrouw heeft voorts gesteld het tweede gedeelte te hebben opgenomen om te voorkomen dat de man het zou opnemen, dit onder een matras te hebben verstopt op een voor partijen bekende plaats en dat de man dit heeft weggehaald toen zij in de vrouwenopvang zat.
De man heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat hij alle lasten betaalde, zodat de noodzaak voor de opname van € 8.000,- ontbrak. Hij heeft gewezen op de inconsistente verklaringen van de vrouw - zoals haar verklaring in een proces-verbaal van aangifte inhoudende de erkenning het bedrag zonder toestemming van de man te hebben opgenomen -, op zijn gebrek aan wetenschap van het verblijf in de vrouwenopvang en het bewijs dat hij heeft geleverd in het bewuste weekend niet in de buurt van de woning te zijn geweest.
4.9.
De vrouw heeft haar stelling dat zij de € 8.000,- heeft gebruikt voor levensonderhoud van haar zelf en de kinderen tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet onderbouwd. De ongeordende en over het algemeen slecht tot onleesbare producties waarop een toelichting ontbreekt, kunnen niet tot bewijs van deze stelling bijdragen. Nu niet kan worden vastgesteld of deze € 8.000,- is besteed en waaraan deze is besteed, staat vast dat de vrouw de gemeenschap zonder redelijke grond opzettelijk met € 8.000,-- heeft benadeeld. Dit geldt evenzeer voor de overige € 22.000,-. De vrouw heeft op geen enkele wijze aangetoond dat de man de € 22.000,- heeft weggenomen. Ook niet door middel van de overgelegde mail met de tekst: ”Van € 30.000,-- op de bank, naar 1 euro in de bank. Stelletje fraudeurs. wie het laatst lacht…. “ Hoewel bij deze tekst vraagtekens zijn te plaatsen, leidt deze op zich zelf niet tot de vaststelling dat de man het bedrag heeft weggenomen.
Nu verder bewijs ten aanzien van dit punt ontbreekt en ook niet voldoende concreet of specifiek door de vrouw is aangeboden, treft ook deze grief geen doel.
Regresvordering doorlopend krediet bij de ABN Amro rekeningnummer [1]
4.10.
De man verzoekt te bepalen dat hij een regresvordering heeft op de vrouw voor al hetgeen hij vanwege het doorlopend krediet heeft voldaan vermeerderd met de wettelijke rente over de ingevorderde bedragen vanaf de datum van invordering tot aan de dag van de algehele voldoening.
Anders dan de vrouw stelt, verhindert het beroep van de vrouw ten aanzien van het doorlopend krediet niet de mogelijkheid van beroep door de man.
Het hof stelt voorop dat niet gesteld of gebleken is dat partijen op grond van de overeenkomst betreffende het doorlopend krediet hoofdelijk verbonden zijn. Op grond van artikel 1:102 BW blijft ieder van de echtgenoten voor het geheel aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was en is hij voor andere gemeenschapsschulden hoofdelijk met de andere echtgenoot verbonden. Hoofdelijk schuldenaren zijn, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in de onderlinge verhouding aangaat, verplicht in de schuld en de kosten bij te dragen (artikel 6:10 lid 1 BW). Zodra een echtgenoot meer dan de schuld die hem aangaat voldoet, heeft hij de mogelijkheid van regres (artikel 6:10 lid 2 BW). Nu de vrouw alleen draagplichtig is voor deze schuld, heeft de man de mogelijkheid van regres zowel voor de aflossingen als rentebetalingen. De man heeft nog geen aflossingen maar wel rentebetalingen gedaan. Onduidelijk is hoeveel en hoe vaak hij rente heeft voldaan. Om die reden zal het hof bepalen dat de man regres heeft op de vrouw indien hij aflossingen en rentebetalingen op de schuld op grond van het doorlopend krediet bij de ABN Amro Bank met rekeningnummer [1] heeft voldaan.
Het hof zal daarentegen het verzoek van de man tot betaling van de wettelijke rente afwijzen, omdat niet gesteld of gebleken is dat de vrouw op dit moment in verzuim is.
Inboedel
4.11.
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank over de inboedel en heeft gesteld (grief 4) dat na de uitspraak van de rechtbank de omstandigheden zijn gewijzigd waardoor de uitspraak van de rechtbank niet meer kan worden uitgevoerd. Zij heeft geconstateerd dat de man de gehele inboedel heeft meegenomen uit de echtelijke woning. Zij heeft op bevel van de rechter eind december 2015 de woning verlaten en alleen haar kleding meegenomen. Zij vermoedt dat de inboedelgoederen inmiddels niet meer in het bezit zijn van de man en verzoekt voor dat geval toedeling aan de man onder de verplichting aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 3.000,-, het equivalent van de helft van de waarde van € 6.000,-.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de vrouw uit de woning is vertrokken met achterlating van onbruikbare rotzooi en medeneming van alle waardevolle inboedelgoederen en zelfs goederen uit zijn winkel, zijn fiets en zijn fotoboeken. Hierover heeft de man correspondentie tussen partijen en foto’s van het appartement overgelegd. Gelet hierop zijn de stellingen van de vrouw niet komen vast te staan en faalt ook grief 4, nu geen bewijsaanbod voorligt.
Opbrengst in depot bij de notaris
4.12.
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw dient mee te werken aan uitbetaling van haar aandeel in de verkoopopbrengst van de woning ter aflossing van voormeld doorlopend krediet.
De rechtbank heeft bepaald dat de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning gelijkelijk tussen partijen moet worden verdeeld. Om die reden komt de vrouw de helft van dit bedrag toe en de man de andere helft. De man noch de vrouw heeft tegen deze beslissing gegriefd. Het bepaalde in artikel 3:178 lid 2 BW - op grond waarvan de rechter voor wie een vordering tot verdeling aanhangig is op verzoek van een deelgenoot kan bepalen dat alle of sommige opeisbare schulden die voor rekening van de gemeenschap komen eerst worden voldaan, alvorens tot verdeling wordt overgaan - is om die reden niet van toepassing. De wijze van verdeling is immers reeds gelast. Naar het oordeel van het hof dient het onderhavige verzoek te worden afgewezen, nu een wettelijke grondslag ontbreekt en ook niet is aangevoerd.
Vergoeding kosten klaarmaken woning voor verkoop
4.13.
De man wenst een vergoeding ten laste van de vrouw voor kosten betreffende de woning die partijen gezamenlijk in eigendom toebehoorde.
Het hof gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw dat dit verzoek niet in het kader van de verdeling kan worden gedaan. Naar het oordeel van het hof heeft de vordering van de man voldoende samenhang met de echtscheiding. De Hoge Raad heeft meerdere malen beslist dat een dergelijke nevenvoorziening voor het eerst in hoger beroep mag worden verzocht (ECLI:NL:HR:AA5410 en ECLI:NL:HR:AB0201).
Op grond van artikel 3:172 BW dienen deelgenoten, tenzij een regeling anders bepaalt, naar evenredigheid van hun aandelen bij te dragen tot de uitgaven die bevoegdelijk ten behoeve van een gemeenschap, in dit geval de voormalige echtelijke woning, zijn verricht. De vraag doet zich voor of de man de uitgaven bevoegdelijk heeft verricht. De hoofdregel is dat deelgenoten gezamenlijk bevoegd zijn maar dat handelingen tot gewoon onderhoud of behoud van een gemeenschappelijke goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder van de deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden gedaan. De man stelt kosten te hebben gemaakt om de woning klaar voor de verkoop te maken. Deze kosten waren in eerste aanleg nog niet bekend. De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een aantal bonnen overgelegd. Zoals blijkt uit deze bonnen heeft de man bij de Action en Praxis verf, behang en aanverwante producten gekocht. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om kosten die gewoon onderhoud betreffen, zodat deze uitgaven bevoegdelijk zijn gedaan en om die reden door beide partijen moeten worden gedragen. Het hof neemt in aanmerking van de eerste overgelegde bon € 49,52 en € 16,68, van de tweede € 0,98 en € 24,76, van de derde € 31,52, van de vierde € 239,40, van de vijfde € 8,48 en van de laatste € 62,-, derhalve in totaal € 433,34, zodat de vrouw aan de man dient te voldoen de helft, zijnde een bedrag van € 216,67.
Resumé
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1 tot en met 4 van de vrouw in principaal hoger beroep falen en het incidenteel appel van de man gedeeltelijk slaagt. De aanvullende verzoeken van de man in incidenteel hoger beroep betreffende het regres en de vergoeding kosten klaarmaken woning voor verkoop zoals respectievelijk onder 4.10. en 4.13. is overwogen, zullen worden toegewezen evenals (gedeeltelijk) het verzoek tot uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
4.15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
In principaal en in incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat de man regres heeft op de vrouw indien en in zoverre hij aflossingen en rentebetalingen op de schuld op grond van het doorlopend krediet bij de ABN Amro met rekeningnummer [1] heeft voldaan;
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen een bedrag van € 216,67 en verklaart dit onderdeel van deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.B.C.M. van der Reep, mr. A.R. Sturhoofd en mr. C.M.J. Peters, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en is op 17 januari 2017 uitgesproken in het openbaar.