ECLI:NL:GHAMS:2017:1122

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
200.193.820/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onrechtmatige veiling en schending van beslagvrije voet

In deze zaak hebben klagers een klacht ingediend tegen een notaris, waarbij zij de notaris verwijten dat zij categorisch heeft geweigerd de gemeente en de gerechtsdeurwaarder te informeren over de onrechtmatigheid van een voorgenomen veiling. Klagers stellen dat de veiling een schending van hun beslagvrije voet inhield. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de klacht ongegrond verklaard en de beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer bevestigd. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in 's-Hertogenbosch, die op 23 mei 2016 de klacht van klagers ongegrond had verklaard. Klagers hebben op 22 juni 2016 hun beroepschrift ingediend, waarna de notaris op 15 september 2016 een verweerschrift heeft ingediend. De zaak is behandeld op een openbare zitting op 19 januari 2017, waar klagers en de notaris hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de notaris niet kon beoordelen of het handelen van de gemeente onrechtmatig was en dat de notaris niet verplicht was om de gemeente te waarschuwen voor de risico's van de veiling. De kamer heeft geoordeeld dat de notaris haar maatschappelijke zorgplicht niet heeft verzaakt en dat de klacht van klagers ongegrond is. Het hof heeft deze beoordeling bevestigd en de klacht afgewezen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.193.820/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2015/42
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 4 april 2017
inzake
1. [naam],
2. [naam],
beiden wonend te [plaats],
appellanten,
gemachtigde: mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna: klagers) hebben op 22 juni 2016 een beroepschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 23 mei 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:38). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De notaris heeft op 15 september 2016 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
Klagers hebben op 19 september 2016 nog aanvullende producties in het geding gebracht.
1.4.
Klagers hebben – na daartoe door het hof op 13 oktober 2016 in de gelegenheid te zijn gesteld – op 28 oktober 2016 hun reactie gegeven op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door de kamer op 30 maart 2016.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 19 januari 2017. Klager 1, vergezeld van zijn gemachtigde, en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van klagers en de notaris ieder aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De gemeente [plaats] (hierna: de gemeente) heeft in 2011 executoriaal beslag gelegd op een aantal percelen grond in [plaats] waarop klagers, als firmanten van [naam VOF] een kwekerijbedrijf uitoefenden. Dit beslag hield verband met dwangsommen die in 2001 aan klagers waren opgelegd en door hen waren verbeurd.
3.2.2.
Klagers hebben zich tegen de executie verzet en in een voorlopige voorziening-procedure gevorderd die te verbieden. Bij vonnis in kort geding van 6 juni 2013 van de rechtbank [plaats] is met betrekking tot die vordering het volgende bepaald:
“Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat zich geen omstandigheden voordoen die een verbod tot verdere executie, dan wel tot schorsing van verdere executie van het dwangsombesluit van 23 november 2001 rechtvaardigen (..)”.
Voormeld vonnis is bij arrest van 20 mei 2014 van het gerechtshof [plaats] (hierna: het arrest) bevestigd. Deze beslissing is in kracht van gewijsde gegaan.
3.2.3.
Op 22 januari 2015 is aan klagers een exploot betekend waarin het voornemen van de gemeente tot openbare verkoop kenbaar is gemaakt. De notaris is door de gemeente aangewezen als veilingnotaris.
3.2.4.
Op 23 februari 2015 heeft er op initiatief van de notaris een overleg plaatsgevonden tussen klagers en de notaris. Tijdens dit overleg zijn verschillende opties besproken om de veiling te voorkomen. Naar aanleiding van dit overleg heeft de notaris de gemeente bericht dat klagers nader overleg wilden en dat zij daartoe contact met de gemeente zouden opnemen. De gemeente heeft daarop klagers uitgenodigd voor een gesprek op 4 maart 2015. Het gesprek hebben klagers van de hand gewezen, omdat zij op de door de gemeente voorgestane termijn geen juridische bijstand konden regelen.
3.2.5.
De gemeente heeft op 2 maart 2015 aan klager 1 bericht:
“De bereidheid tot een constructief gesprek (..) blijft bestaan. Het is echter niet wenselijk dat de procedure verdere vertraging oplevert zonder perspectief op een finale oplossing. Concreet betekent dit dat wij de notaris zullen opdragen de procedure voort te zetten.
Bovenstaande neemt niet weg dat er alsnog een constructief gesprek kan plaatsvinden om een uiteindelijke veiling van de gronden te voorkomen. Indien u op korte termijn gebruik wilt maken van deze mogelijkheid, vernemen wij dit graag van u.”
3.2.6.
De notaris heeft klagers per brief van 16 maart 2015 onder meer medegedeeld:
“Aangezien tot op heden het gesprek nog niet heeft plaatsgevonden, heeft de Gemeente (..) mij verzocht de veilingprocedure te hervatten. Hiertoe zal ik deze week de deurwaarder vragen om exploot uit te laten brengen waarbij de veiling wordt aangekondigd.”
3.2.7.
Per e-mailbericht van 18 maart 2015 heeft klager 1, mede namens klaagster 2, de notaris verzocht
“geen acties te nemen (..)”en
“de gemeente te waarschuwen dat men (..) onrechtmatig handelt”.
3.2.8.
De notaris heeft diezelfde dag per e-mailbericht aan klager 1 onder meer bericht:
“Zoals eerder aangegeven in ons gesprek kan ik een veiling niet zomaar stopzetten. Dit kan ik alleen op verzoek van de Gemeente (..).
De gemeente (..) heeft mij verzocht de procedure te hervatten. Dit is derhalve niet een initiatief dat ik zelf neem.
Ik hoop dat er spoedig een gesprek tussen u en de Gemeente (..) kan plaatsvinden, teneinde tot een voor beiden goede oplossing te komen. De veiling staat vooralsnog gepland voor 23 juni.”
3.2.9.
Klagers hebben hierop bij e-mailbericht van 19 maart 2015 gereageerd. De laatste alinea van dit e-mailbericht luidt:
“Op grond hiervan denk ik dat u te vroeg de procedure tot veiling voortzet. Ik denk dat u als notaris ook de maatschappelijke plicht heeft om tenminste naar aanleiding van mijn emails en gesprek met u op uw kantoor met de gemeente nader te overleggen en ook de deurwaarder op te hoogte zou behoren te stellen van de risico’s die verbonden zijn aan veiling van ons onroerend goed en te overleggen of executie in dit geval wel zo verstandig is.”
3.2.10.
Bij e-mailbericht van 23 maart 2015 heeft de notaris zich bereid getoond een gesprek tussen klagers en de gemeente op haar kantoor te laten plaatsvinden maar het initiatief daartoe bij klagers gelegd, onder de mededeling dat de veilingprocedure vooralsnog zou worden voortgezet.
3.2.11.
De gemachtigde van klagers heeft op 25 maart 2015 aan de notaris bericht dat het niet aan klagers is om een gesprek te arrangeren, maar dat het gesprek dient plaats te vinden tussen enerzijds de gemeente als opdrachtgever en anderzijds de notaris als opdrachtnemer.
3.2.12.
Bij faxbericht van 26 maart 2015 heeft de notaris aan de gemachtigde van klagers bericht dat zij niet optreedt als partijnotaris en klagers erop gewezen dat klagers – teneinde de veiling te voorkomen – zelf in contact dienen te treden met de gemeente.
3.2.13.
Op 22 juni 2015 is in het kader van een executiegeschil tussen klagers en de gemeente een vaststellingsovereenkomst gesloten. De veiling heeft derhalve geen doorgang gevonden.

4.Standpunt van klagers

Klagers verwijten de notaris dat zij, hoewel klagers haar hebben gewezen op de onrechtmatigheid van de veiling, categorisch heeft geweigerd de gemeente en de gerechtsdeurwaarder van deze onrechtmatigheid in kennis te stellen. Door blindelings de instructies van de gemeente te volgen, heeft zij zich partijdig opgesteld. Ook heeft zij haar maatschappelijke zorgplicht verzaakt door verzoeken tot nader overleg met de gemeente niet aan de gemeente over te brengen, in de wetenschap dat de veiling niet alleen onrechtmatig was maar bovendien tot enorme schade bij klagers zou leiden en de nekslag voor het bedrijf van klagers zou betekenen. Tot slot verwijten klagers de notaris dat de veiling een schending van de beslagvrije voet van klagers inhield.

5.Standpunt van de notaris

5.1.
De notaris heeft in reactie op de verwijten van klagers voorop gesteld dat zij niet kon beoordelen of het handelen van de gemeente al dan niet onrechtmatig was. Een enkele mededeling van de zijde van klagers was in ieder geval onvoldoende om tot die conclusie te kunnen komen. Bovendien mocht van de gemeente en de gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat zij de consequenties van een en ander goed konden overzien en hun posities goed zelf konden bepalen, aldus de notaris. Daar komt bij dat de gemeente bekend was met de standpunten van klagers en de gemeente altijd tot overleg bereid is gebleven. Het lag op de weg van klagers om dit overleg aan te gaan en hiertoe initiatief te nemen.
5.2.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de notaris benadrukt dat de gemeente bekend was met de standpunten van klagers, maar dat de gemeente daarin aanvankelijk kennelijk geen aanleiding zag de executieprocedure stop te zetten. De notaris heeft, zo heeft zij voorts verklaard, over de kwestie van klagers regelmatig (telefonisch) overleg gepleegd met de gemeente, meer in het bijzonder met [naam] (juridisch medewerker bij de gemeente) en wethouder [naam].

6.Beoordeling

6.1.
De kamer heeft ten aanzien van de verwijten van klagers – kort samengevat – het volgende overwogen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de notaris ervan uit mag gaan dat een executoriaal beslag rechtmatig geëxecuteerd kan worden. Gebleken is dat de rechtmatigheid van de executie ter beoordeling aan de kort geding rechter is voorgelegd en dat er – ook in hoger beroep – geen gronden aanwezig werden geacht om tot een verbod of tot schorsing van de executie te komen. Tegen deze achtergrond bezien kunnen klagers niet worden gevolgd in hun stelling dat de executie, indien deze doorgang zou hebben gevonden, onrechtmatig zou zijn geweest. Te meer, aldus nog steeds de kamer, omdat de rechtmatigheid van de executie kennelijk in rechte reeds was getoetst, stond het de notaris vrij om de executieprocedure voort te zetten zonder de gemeente en/of gerechtsdeurwaarder in kennis te stellen van de standpunten van klagers. Op basis hiervan had de notaris geen grond om aan de rechtmatigheid van de executie te twijfelen. Het enkele feit dat een executie tot schade leidt/ernstige financiële gevolgen heeft, is onvoldoende voor een zelfstandige bedenking jegens de notaris. Zo de executie ertoe zou hebben geleid dat de beslagvrije voet van klagers zou zijn geschonden, kan dit evenmin aan de notaris worden tegengeworpen. Het behoort niet tot de taak van de notaris om er in het kader van een executie voor te waken dat de beslagvrije voet van een geëxecuteerde geëerbiedigd wordt. Tot slot heeft de kamer geoordeeld dat de notaris haar maatschappelijke zorgplicht niet heeft miskend. De notaris heeft klagers ter zake het al dan niet voortzetten van de veilingprocedure immers meerdere malen doorverwezen naar de gemeente en bij klagers onder de aandacht gebracht dat niet zij, maar de gemeente ging over het voortzetten/afbreken van de executie. Bovendien heeft zij te kennen gegeven dat de gemeente al op de hoogte was van de standpunten van klagers, aldus de kamer.
6.2.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer zoals hierboven weergegeven en de gronden waarop dat berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Dit betekent dat de klacht van klagers ongegrond is, zoals de kamer ook heeft beslist.
6.3.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.4.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Verscheure, A.H.N. Stollenwerck en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017 door de rolraadsheer.