ECLI:NL:GHAMS:2017:1121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
6 april 2017
Zaaknummer
200.204.546/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing wrakingskamer kamer voor gerechtsdeurwaarders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die op 12 oktober 2016 een wrakingsverzoek van de verzoeker gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaarde en het verzoek voor het overige als ongegrond afwees. De verzoeker heeft op 1 december 2016 een beroepschrift ingediend tegen deze beslissing. Op 19 januari 2017 heeft de verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen alle raadsheren van het hof die de zaak zouden behandelen. De wrakingskamer heeft dit verzoek op 7 februari 2017 afgewezen, waarbij de verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard.

De behandeling van de zaak vond plaats op 16 februari 2017, waarbij de verzoeker aanwezig was en zijn standpunt toelichtte aan de hand van een pleitnota. Het hof heeft vervolgens de relevante wetgeving, met name artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet en artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering, in overweging genomen. Het hof concludeert dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de wrakingskamer en dat het beroep van de verzoeker op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod niet kan slagen. De verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn argumenten, ook niet in het licht van eerdere rechtspraak over civielrechtelijke wrakingsprocedures.

Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, en deze beslissing is openbaar uitgesproken op 4 april 2017.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.204.546/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/614857 / DW RK 16/984
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 4 april 2017
inzake het op 1 december 2016 ingediende beroepschrift van
[verzoeker] ,
wonend te [plaats] ,
verzoeker.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Verzoeker heeft op 1 december 2016 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de wrakingskamer van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de wrakingskamer) van 12 oktober 2016 (ECLI:NL:TGDKG:2016:161). De wrakingskamer heeft in de bestreden beslissing, voor zover van belang, het (wrakings)verzoek gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek voor het overige als ongegrond afgewezen.
1.2.
Verzoeker heeft op 19 januari 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen alle raadsheren van het hof die het onderhavige hoger beroep zouden behandelen. Bij beslissing van 7 februari 2017 heeft de wrakingskamer van het hof verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
1.3.
De zaak is vervolgens behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 februari 2017. Verzoeker is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Beoordeling

2.1.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders kunnen worden gewraakt indien er te hunnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 515 lid 5 Sv bepaalt dat tegen de beslissing van de wrakingskamer geen rechtsmiddel open staat.
2.2.
De wrakingskamer van de kamer voor gerechtsdeurwaarders heeft op 12 oktober 2016 een beslissing genomen. Zoals hiervoor onder 2.1 is overwogen, staat tegen die beslissing geen hoger beroep open. Het beroep dat verzoeker doet op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod kan niet slagen. Weliswaar heeft het hof in vaste rechtspraak doorbreking mogelijk geacht van het in artikel 39 lid 4 Gdw opgenomen rechtsmiddelenverbod, maar die rechtspraak is in het geval van een wraking niet van overeenkomstige toepassing.
Ook voor zover verzoeker met zijn beroep op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod beoogt aan te sluiten bij vaste rechtspraak in civielrechtelijke wrakingsprocedures, kan hij daarin niet worden gevolgd. Een dergelijk beroep wordt bij wrakingsverzoeken in strafrechtelijke procedures, en dus ook in deze tuchtprocedure, niet aanvaard.
2.3.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat verzoeker niet-ontvankelijk is in het hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2017 door de rolraadsheer.