ECLI:NL:GHAMS:2017:1097

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
23-001675-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid verdachte wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 13 april 2016. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep, omdat hij dit rechtsmiddel niet binnen de wettelijke termijn had ingesteld. De raadsman van de verdachte betwistte dit en stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de datum van de zitting.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 november 2015 in persoon was opgeroepen voor de terechtzitting van de politierechter op 20 januari 2016. De zaak werd geschorst op verzoek van de verdachte, maar de oproeping voor de zitting op 13 april 2016 was niet persoonlijk aan de verdachte betekend. Wel was er een afschrift van de oproeping verzonden naar een adres waar de verdachte op dat moment ingeschreven stond. De politierechter heeft de verdachte bij verstek veroordeeld, waarna de verdachte op 2 mei 2016 hoger beroep heeft ingesteld.

Het hof concludeert dat de verdachte redelijkerwijs bekend was met de datum van de zitting op 13 april 2016, gezien zijn verklaring in het grievenformulier. Hierdoor heeft de verdachte het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn ingesteld. Het hof verklaart de verdachte dan ook niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001675-16
datum uitspraak: 3 april 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 april 2016 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15/204447-15 en 15/233362-15, alsmede 15-230136-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon-of verblijfplaats hier te lande,
op de terechtzitting in hoger beroep opgegeven verblijfs- en postadres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos, Postbus 304, 1700 AH te Heerhugowaard.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2017.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu laatstgenoemde dit rechtsmiddel niet binnen de wettelijke termijn heeft ingesteld; eerst op 2 mei 2016 heeft hij appel ingesteld, terwijl hij blijkens het door hem ingevulde grievenformulier op de hoogte was van de zitting waarop zijn zaak werd behandeld, te weten 13 april 2016.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep. Uit het grievenformulier kan in zijn optiek niet worden afgeleid dat de verdachte bekend was met de datum en het tijdstip van de behandeling van zijn strafzaak.
Oordeel van het hof
Ingevolge artikel 408, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering moet het rechtsmiddel hoger beroep worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak indien zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
Het hof stelt vast dat de zaak eerst is aangebracht op de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 januari 2016. De inleidende dagvaarding voor die terechtzitting is de verdachte op 20 november 2015 in persoon uitgereikt. Op verzoek van de verdachte, die per e-mail had laten weten met koorts op bed te liggen, heeft de politierechter het onderzoek in de zaak voor onbepaalde tijd geschorst. De zaak is vervolgens aangebracht op de terechtzitting van de politierechter van 13 april 2016. De oproeping voor deze terechtzitting is niet aan de verdachte in persoon betekend. Wel is op 31 maart 2016 een afschrift van die oproeping verzonden naar het adres [adres 2]. Op dat adres stond de verdachte op dat moment ingeschreven in de Basisregistratie Personen (zie de ID-staat SKDB van 31 maart 2016). Op 13 april 2016 heeft de politierechter de verdachte bij verstek veroordeeld. Tegen het vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld op 2 mei 2016.
Op 17 mei 2016 is bij de rechtbank ingekomen een door de verdachte ondertekend grievenformulier, gedagtekend 3 mei 2016. Daarop is onder het kopje “Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest omdat”, ingevuld “Ik t heel stom was vergeten doordat ik weer netjes aan het werk ben en het erg druk is”. Redelijkerwijs kan dit niet anders worden begrepen dan dat de verdachte te voren bekend was met de dag van de nadere terechtzitting, te weten 13 april 2016. Dat, zoals de raadsman impliciet heeft gesuggereerd, de verdachte wel op de hoogte was van de dag van die terechtzitting, maar niet van het tijdstip daarvan, vindt geen steun in het procesdossier en ook niet in de verklaring die de verdachte in hoger beroep heeft afgelegd.
Dit leidt het hof tot de slotsom dat de verdachte het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn heeft ingesteld zodat het hof de verdachte daarin dus niet-ontvankelijk zal verklaren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 april 2017.
[…]
.