ECLI:NL:GHAMS:2017:1065
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vaststelling van beslagvrije voet in hoger beroep met onvoldoende financiële onderbouwing
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vaststelling van een beslagvrije voet. De appellant, woonachtig in [land], had in eerste aanleg verzocht om een beslagvrije voet van € 961,89 per maand, omdat hij door de beslaglegging op zijn AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) onvoldoende middelen van bestaan zou hebben. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant onvoldoende bewijsstukken had overgelegd om zijn financiële situatie te onderbouwen.
In hoger beroep heeft de appellant zijn grief ingediend, waarin hij stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hem geen beslagvrije voet toekomt. Hij heeft aanvullende documenten overgelegd, waaronder uitkeringsspecificaties en kopieën van zijn paspoort, maar het hof oordeelt dat hij nog steeds niet het vereiste volledige inzicht in zijn financiële situatie heeft gegeven.
Het hof constateert dat de appellant geen bankafschriften heeft overgelegd van de rekeningen waarop zijn uitkeringen worden gestort, noch van de rekeningen van zijn intercontinentale vluchten. Bovendien blijkt uit de overgelegde gegevens dat de appellant mogelijk over meer inkomen of vermogen beschikt dan hij heeft opgegeven. Het hof concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij buiten de vorderingen van de geïntimeerde onvoldoende middelen van bestaan heeft.
Daarom bekrachtigt het hof de beslissing van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van beide instanties. De kosten worden begroot op € 250,- voor salaris in eerste aanleg en € 716,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris in hoger beroep, met de verklaring dat deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.