ECLI:NL:GHAMS:2017:1060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
200.194.045/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016. [Appellante] was in hoger beroep gekomen van een vonnis waarin haar vorderingen waren afgewezen en zij was veroordeeld in de proceskosten. In het hoger beroep heeft [geïntimeerde] een incidentele vordering ingediend, waarin hij verzocht om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de belangen van partijen moeten worden afgewogen, waarbij het belang van [geïntimeerde] bij de uitvoerbaarverklaring zwaarder weegt dan het belang van [appellante] bij het behoud van de bestaande situatie. Het hof heeft geoordeeld dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat haar belang bij het behoud van de bestaande situatie groter is dan dat van [geïntimeerde]. Daarom heeft het hof de incidentele vordering toegewezen en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol is verwezen voor beraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.194.045/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/544814 / HA ZA 13-709
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 maart 2017
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.V. Brunings te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. B.J.R. Loijmans te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 13 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord tevens houdende incidentele vordering op de voet van artikel 234 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv);
- memorie van antwoord in het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.
In het incident heeft [geïntimeerde] gevorderd dat het bestreden vonnis alsnog op de voet van artikel 234 Rv uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering van [geïntimeerde] , kort gezegd, zal afwijzen, zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident en, voor zover mogelijk, die veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

2.Beoordeling

in het incident
2.1
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, met rente. Het bestreden vonnis is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
Ter toelichting op zijn incidentele vordering heeft [geïntimeerde] - samengevat - aangevoerd dat de proceskostenveroordeling van [appellante] in het bestreden vonnis mogelijk niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard omdat de desbetreffende verklaring niet is gevorderd. Onder die omstandigheden dient, gelet op de criteria zoals gegeven door de Hoge Raad bij arrest van 20 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015: 688), in het onderhavige incident (enkel) een belang bij die verklaring te worden gesteld en aanwezig te zijn en dienen de belangen van partijen over en weer te worden afgewogen, aldus [geïntimeerde] . Hij meent dat zijn belang bij een uitvoerbaar bij voorraadverklaring is gegeven, aangezien de proceskostenveroordeling van [appellante] is uitgedrukt in een geldsom. Voorts meent [geïntimeerde] dat de afwijzing van de vorderingen in eerste aanleg en het feit dat in hoger beroep niet meer of anders wordt gevorderd dan in eerste aanleg, maken dat de incidentele vordering dient te worden toegewezen. Volgens [geïntimeerde] komt daar nog bij dat er sprake is van een risico dat [appellante] niet aan de proceskostenveroordeling kan voldoen. Immers, zij procedeert in beide instanties op basis van toevoeging en zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Bovendien heeft [appellante] geen (bekende) vermogensbestanddelen in Nederland waardoor het leggen van beslag onmogelijk is. Dit alles maakt dat [appellante] geen verhaal biedt zodra de uitspraak in het onderhavige hoger beroep gewezen is en dat het belang bij toewijzing van de incidentele vordering aan de zijde van [geïntimeerde] groter is dan het belang bij afwijzing voor [appellante] , aldus steeds [geïntimeerde] .
2.3
[appellante] heeft tegen de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad verweer gevoerd op gronden die, zo nodig, bij de beoordeling zullen worden weergegeven.
2.4
Het hof stelt voorop dat de incidentele vordering ziet op de proceskostenveroordeling van [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 3.447,50, met nakosten en rente. Een zodanige veroordeling leent zich in beginsel voor een uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.5
Bij de beoordeling van de incidentele vordering neemt het hof tot uitgangspunt dat, indien verweer wordt gevoerd tegen een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij dient te worden nagegaan of op grond van die omstandigheden, bijvoorbeeld in verband met de spoedeisendheid van het voldoen aan de veroordeling, het belang van degene die de veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel behoort hierbij in de regel buiten beschouwing te blijven. Voorts geldt dat mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, op zichzelf niet in de weg staan aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar (slechts) moeten worden meegewogen.
2.6
Het hof overweegt tegen voormelde achtergrond nader als volgt. Volgens [appellante] heeft de onderhavige incidentele vordering enkel kans van slagen als hieraan feiten en omstandigheden ten grondslag worden gelegd die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van de eerste rechter en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. In de onderhavige zaak is echter wat betreft de – in dit incident gevorderde – uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskostenveroordeling geen sprake van een beslissing van de vorige rechter met hieraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen: in eerste aanleg is een dergelijke vordering immers niet ingesteld. Gelet hierop behoeft [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn incidentele vordering geen nieuwe feiten en omstandigheden te stellen maar slechts feiten en omstandigheden die zijn belang te dezen aannemelijk maken. Op grond van het bestreden vonnis is voor het hof uitgangspunt dat [geïntimeerde] recht heeft op betaling van de bij dat vonnis uitgesproken proceskostenveroordeling. Nu het de betaling van een geldsom betreft, wordt verondersteld dat [geïntimeerde] het vereiste belang heeft bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.7
Het hof is van oordeel dat [appellante] , die de door [geïntimeerde] gestelde belangen bij zijn incidentele vordering in het licht van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, harerzijds onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat haar belang bij het behoud van de bestaande situatie totdat in de hoofdzaak eindarrest is gewezen, zwaarder weegt dan dat van [geïntimeerde] bij de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.8
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat de incidentele vordering dient te worden toegewezen.
2.9
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.1
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor beraad partijen.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
verklaart uitvoerbaar bij voorraad het door de rechtbank Amsterdam gewezen vonnis van 17 februari 2016, voor zover [appellante] daarbij veroordeeld is tot betaling van de proceskosten, nakosten en rente over een en ander aan [geïntimeerde] ;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 11 april 2017 voor beraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, M.A. Goslings en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.