In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen ABN AMRO Bank N.V. en de echtgenoten [X] en [geïntimeerde sub 2]. De zaak betreft de vraag of een akte van vrijwaring rechtsgeldig is vernietigd en of ABN AMRO haar zorgplicht jegens [X] heeft geschonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de akte van vrijwaring onder het bereik van artikel 1:88 lid 1 sub c BW valt, wat betekent dat de toestemming van de echtgenoot vereist is voor het aangaan van bepaalde rechtshandelingen. De rechtbank oordeelde dat ABN AMRO niet had bewezen dat [geïntimeerde sub 2] op het moment van de vernietigingsverklaring bekend was met de akte van vrijwaring en de financiële gevolgen daarvan.
In hoger beroep heeft ABN AMRO de beslissing van de rechtbank bestreden. Het hof heeft geoordeeld dat de opdracht van [X] tot het stellen van de bankgarantie ten behoeve van [bank Z] en de akte van vrijwaring niet onder het toestemmingsvereiste van artikel 1:88 lid 1 sub c BW vallen. Het hof concludeert dat de akte van vrijwaring niet meer is dan een toezegging van [X] om zijn betalingsverplichting jegens ABN AMRO na te komen, waarvoor geen toestemming van [geïntimeerde sub 2] vereist was. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en wijst de vorderingen van [X] c.s. af, waarbij het hen ook veroordeelt tot terugbetaling van de door ABN AMRO betaalde bedragen, vermeerderd met rente en kosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor banken om hun informatieplicht serieus te nemen, maar ook dat de juridische constructies rondom borgstellingen en garanties zorgvuldig moeten worden bekeken in het licht van de relevante wetgeving.