Uitspraak
2.Verdere beoordeling
3.Beslissing
E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 13 oktober 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen CARGO SHIPPING INTERNATIONAL B.V. (hierna: CSI) en BD&G LOGISTICS B.V. (hierna: BD&G) over de vraag of BD&G een medewerker, [A.], had gemachtigd om vervoersopdrachten aan CSI te geven. Het hof heeft vastgesteld dat CSI niet in het door haar te leveren bewijs is geslaagd. De getuigenverklaringen van zowel CSI als BD&G stonden tegenover elkaar, waarbij de verklaring van [D.], voormalig bestuurder van BD&G, als meer overtuigend werd beschouwd. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat [A.] gemachtigd was om namens BD&G opdrachten te geven aan CSI. Hierdoor kon CSI niet gerechtvaardigd vertrouwen op de gegeven opdrachten, wat leidde tot de conclusie dat de vorderingen van CSI niet toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt CSI in de kosten van het geding in hoger beroep.