ECLI:NL:GHAMS:2017:1047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
200.164.668/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering en toewijsbaarheid van vervoersopdrachten in civiele procedure

In deze zaak, die een vervolg is op een tussenarrest van 13 oktober 2015, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen CARGO SHIPPING INTERNATIONAL B.V. (hierna: CSI) en BD&G LOGISTICS B.V. (hierna: BD&G) over de vraag of BD&G een medewerker, [A.], had gemachtigd om vervoersopdrachten aan CSI te geven. Het hof heeft vastgesteld dat CSI niet in het door haar te leveren bewijs is geslaagd. De getuigenverklaringen van zowel CSI als BD&G stonden tegenover elkaar, waarbij de verklaring van [D.], voormalig bestuurder van BD&G, als meer overtuigend werd beschouwd. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat [A.] gemachtigd was om namens BD&G opdrachten te geven aan CSI. Hierdoor kon CSI niet gerechtvaardigd vertrouwen op de gegeven opdrachten, wat leidde tot de conclusie dat de vorderingen van CSI niet toewijsbaar zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt CSI in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.164.668/01
zaak- rolnummer rechtbank : C/13/541933/HA ZA 13-549
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 maart 2017
inzake
CARGO SHIPPING INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. R.P. van Campen te Amsterdam,
tegen
BD&G LOGISTICS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C. Hofmans te Naarden.
Partijen worden hierna wederom CSI en BD&G genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 13 oktober 2015 een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt verwezen naar dat arrest.
Ingevolge het tussenarrest heeft CSI op 18 februari 2016 één getuige doen horen, waarna ook BD&G op 7 juni 2016 één getuige heeft doen horen. De daarvan opgemaakte processen-verbaal zijn bij de gedingstukken gevoegd.
CSI heeft een memorie na enquête genomen en bewijsstukken in het geding gebracht.
BD&G heeft eveneens een memorie na enquête genomen en een bewijsstuk in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1
Bij het tussenarrest is CSI toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat door een bevoegd bestuurder van BD&G uitdrukkelijk aan een medewerker van CSI is meegedeeld dat Lorld [A.] gemachtigd was om namens BD&G vervoersopdrachten aan CSI te geven.
2.2
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft CSI [T.] (hierna: [T.] ) als getuige doen horen. [T.] heeft voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik was general manager van (…) CSI tot 2013. Ergens in 2010 zijn wij benaderd door BD&G. (…) Ik heb gesproken met de heren [B.] en met ene [N.] . (…) De heren handelden ook vanuit een terrein in Hamburg. (…) Ik [N.] samen met [B.] en [N.] naar Hamburg gegaan om daar te kijken. (…) Ik [N.] daar voorgesteld door de heer [B.] aan [A.] en [E.] . Zij waren degenen die het terrein in Hamburg runden. Er is afgesproken dat zij voortaan de opdrachten voor zeevervoer aan ons zouden verstrekken. De financiële afhandeling zou via BD&G lopen. Na die tijd zijn alle opdrachten uit Hamburg verstrekt door [A.] of [E.] . (…)
Ik [N.] de eerste keer naar Hamburg gegaan met [B.] om daar kennis te maken met [A.] en [E.] . De bedoeling was onmiskenbaar dat zij namens BD&G opdrachten zouden geven voor transport en dat we de financiële afwikkeling via BD&G zouden doen. Dat was de reden waarom ik in Hamburg door [B.] aan [A.] en [E.] [N.] voorgesteld.
2.3
BD&G heeft op haar beurt haar voormalig bestuurder [D.] (hierna: [D.] ) als getuige doen horen. [D.] heeft voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik was bestuurder van BD&G van 2006 tot 2011, april. (…) [A.] was één van onze medewerkers in Hamburg, hij was daar de contactpersoon. Als iemand daar een container nodig had, belde hij ons hier in Amsterdam, dat wil zeggen: BD&G, en wij regelden dan de container. Dat deed ik zelf. (…)U vraagt mij of [A.] ook zelf opdrachten aan CSI kon geven voor containers. Nee.
U vraagt mij of ik aanwezig [N.] geweest in Hamburg bij een bespreking met meneer [T.] . Ja, de eerste keer dat de heer [T.] in Hamburg is geweest, heb ik hem daar heen gebracht. Daar was toen ook [A.] bij. (…) Zij(…) wilden het terrein in Hamburg zien waar we de containers hadden. Dat terrein was door mij gehuurd. Bij die bespreking is het eigenlijk alleen over het terrein gegaan. U vraagt mij of [A.] op enig moment ook zelf opdrachten aan CSI heeft gegeven. Nee, dat weet ik wel zeker, omdat ik dat dan moest betalen. (…) [A.] is nooit gemachtigd geweest om vervoersopdrachten te geven aan CSI.
2.4
Het hof is van oordeel dat CSI met het bovenstaande niet in het door haar te leveren bewijs is geslaagd. Daarbij is van doorslaggevend belang dat de enkele verklaring van [T.] , tegenover de andersluidende verklaring van [D.] onvoldoende is om als vaststaand aan te nemen dat ter gelegenheid van de bijeenkomst in Hamburg namens BD&G uitdrukkelijk is meegedeeld dat [A.] gemachtigd was om namens BD&G vervoersopdrachten aan CSI te geven. Nu CSI verder geen bewijs voor haar stelling heeft bijgebracht, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat door of namens BD&G opdracht voor de in het geding zijnde transporten is gegeven en evenmin dat CSI daar gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen. De vorderingen van CSI zijn reeds daarom niet toewijsbaar. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft dan geen bespreking meer.
2.5
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. CSI zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt CSI in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van BD&G begroot op € 2.512,- aan verschotten en € 4.077,50 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten,
E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.W.H. Vink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2017.