ECLI:NL:GHAMS:2016:961

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
200.181.360/01 en 200.181.360/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verhuizing en wijziging van zorgregeling in familiekwestie

In deze zaak, die voorlag bij het Gerechtshof Amsterdam, zijn twee hoger beroepen aan de orde, met betrekking tot de zorgregeling en de verhuizing van de kinderen van de vrouw en de man. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, heeft in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2015. De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt om dagelijks contact met de kinderen via Skype, telefoon en e-mail, terwijl de man toestemming vraagt om met de kinderen te verhuizen binnen een straal van 51 kilometer van hun huidige woning. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw en de man beoordeeld en geconcludeerd dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de verhuizing in het belang van de kinderen is. De rechtbank had de man eerder toestemming verleend om te verhuizen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. De vrouw heeft ook verzocht om de kinderalimentatie te verlagen, maar dit verzoek is niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigd, met uitzondering van de toestemming voor verhuizing. De vrouw en de man zijn beiden in hun verzoeken tot wijziging van de zorgregeling niet-ontvankelijk verklaard. De zaak benadrukt het belang van de kinderen in beslissingen omtrent gezag en zorg.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 15 maart 2016
Zaaknummers: 200.181.360/01 en 200.181.360/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/586482/ FA RK 15-3263 (LH/MD)
Beschikking van de meervoudige familiekamer
in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.181.360/01 van:
[de vrouw] ,
wonende te [A] , Verenigd Koninkrijk,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. S. Luyt te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel,
en in de zaak met zaaknummer 200.181.306/02 van:
[de vrouw] ,
wonende te [A] , Verenigd Koninkrijk,
verzoekster,
advocaat: mr. S. Luyt te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [B] ,
verweerder,
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel.
1. Het geding in hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.181.360/01 en het geding in de zaak met zaaknummer 200.181.360/02
1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 3 december 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 28 oktober 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/586482/ FA RK 15-3263.
1.3. De man heeft op 13 januari 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vrouw heeft op 27 januari 2016 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5. De vrouw heeft op 18 januari 2016 nadere stukken ingediend. De man heeft op 26 januari 2016 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaken zijn op 28 januari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-mevrouw S.C. Benjamin, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2.
Partijen hebben van 2004 tot juli 2013 een relatie gehad. Uit hun relatie zijn geboren [kind a] (hierna: [kind a] ) [in] 2007 en [kind b] (hierna: [kind b] ) [in] 2009 (hierna ook: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
2.3.
Zij zijn in 2007 gezamenlijk eigenaar geworden van een woning aan de [adres] te [B] . In september 2010 zijn zij naar [A] verhuisd, waar de vrouw in dienst van haar Nederlandse werkgever ( [het bedrijf] ) een baan kon krijgen. De woning in [B] is toen aangehouden. De functie was voor twee jaar en daarna is het contract voor een jaar verlengd. De man vond eveneens een baan in [A] . In juli 2013 is de relatie tussen partijen verbroken. Zij zijn toen overeengekomen dat de man met de kinderen weer in de woning in [B] zou gaan wonen en de vrouw zou in [A] blijven wonen. De man is in oktober 2013 met de kinderen naar de woning in [B] teruggegaan. Sinds november 2014 woont de vrouw samen (in [A] ) met haar nieuwe partner.
2.4.
Bij de beschikking van 28 oktober 2015 is bepaald dat de vrouw de kinderen eens per veertien dagen een lang weekend bij zich heeft (van donderdagavond tot zondagavond dan wel van vrijdagavond tot en met maandagavond), waarbij de kinderen eens per jaar met haar meegaan naar [A] , alsmede de helft van de vakanties, welke tussen partijen in overleg worden verdeeld. Tegen dat deel van de beschikking is geen hoger beroep ingesteld. Tijdens de weekenden dat de vrouw contact heeft met de kinderen verblijft de vrouw in de woning in [B] .
2.5.
Tussen partijen is een geding aanhangig inzake de verkoop van de gezamenlijke woning in [B] , in welke kwestie op 24 februari 2016 een comparitie van partijen is bepaald.
2.6.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2015 zijn de door de man gevraagde voorzieningen geweigerd. De man had gevorderd de vrouw te veroordelen -kort gezegd- haar medewerking te verlenen aan inschrijving van de kinderen op een basisschool en BSO in [C] en haar medewerking te verlenen aan verkoop van de gemeenschappelijk woning in [B] . Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk is om halsoverkop in de kerstvakantie naar [C] te verhuizen. De vrouw heeft volgens de voorzieningenrechter terecht geweigerd toestemming te verlenen voor inschrijving op een basisschool in [C] .

3.Het geschil in hoger beroep

Het geschil in de zaak met zaaknummer 200.181.360/01:
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, -uitvoerbaar bij voorraad- bepaald dat de kinderen in de periode dat zij bij de man zijn contact zullen hebben met de vrouw via skype, email of telefoon op woensdag en in het weekend, tenzij de kinderen aangeven hieraan vaker behoefte te hebben. Daarnaast is de man toestemming verleend om met de kinderen in een straal van 51 kilometer vanaf de woning aan de [adres] te [B] te verhuizen en is bepaald dat de vrouw met ingang van 1 mei 2015 een bijdrage van € 345,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
-te bepalen dat de vrouw en de kinderen dagelijks contact kunnen hebben met elkaar via skype, telefoon en/of email;
-naar het hof begrijpt het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot verhuizing alsnog af te wijzen;
-te bepalen dat de vrouw met ingang van 1 mei 2015 aan de man een bedrag van € 250,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen voldoet.
3.3.
De man verzoekt in principaal appel de verzoeken van de vrouw af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt hij aan hem vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van de kinderen op de door hem te kiezen basisschool en BSO in [C] en de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 mei 2015 op € 497,80 per kind per maand te bepalen, door de vrouw in euro's en per bank bij
vooruitbetaling aan de man te voldoen.
3.4.
De vrouw verzoekt de man in het incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep af te wijzen.
Het verzoek in de zaak met zaaknummer 200.181.360/02:
3.5.
In de zaak met zaaknummer 200.181.360/02 verzoekt de vrouw de werking van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de bestreden beschikking voor wat betreft kort gezegd de aan de man verleende toestemming om met de kinderen te verhuizen, te schorsen. De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In principaal en incidenteel appel
De kinderalimentatie
4.1.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zij beiden het hoger beroep voor zover zich dat richt tegen de kinderalimentatie, intrekken. Dat brengt met zich dat de vrouw in het principaal hoger beroep en de man in het incidenteel hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
De vervangende toestemming voor verhuizing
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder dit geschil eveneens valt, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van de kinderen staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
4.3.
De rechtbank heeft de man, overeenkomstig zijn verzoek in eerste aanleg, toestemming verleend om met de kinderen in een straal van 51 kilometer vanaf de woning aan de [adres] te [B] te verhuizen.
Het hof is van oordeel dat die beslissing van de rechtbank niet in stand kan blijven. Het verzoek van de man in eerste instantie om binnen een straal van 51 kilometer vanaf de woning in [B] te verhuizen, acht het hof te onbepaald. Het is daarmee niet mogelijk te toetsen of toewijzing van het verzoek in het belang van de kinderen is en het biedt de man -in beginsel- de mogelijkheid een verhuisbeslissing te nemen die geen recht zou doen aan de belangen van de kinderen op dat moment, nog daargelaten dat daarbij aan de belangen van de vrouw in het geheel geen gewicht wordt toegekend.
4.4.
Na de uitspraak van de rechtbank heeft de man zijn verhuisplannen (kennelijk) geconcretiseerd en heeft hij de kort gedingrechter verzocht te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan inschrijving van de kinderen op een basisschool en BSO in [C] . Thans vraagt de man in zijn incidenteel appel dit verzoek (alsnog) toe te wijzen.
Ook ter zitting in hoger beroep is alleen gesproken over een eventuele verhuizing van de man naar [C] . Het hof begrijpt daarmee dat de man kennelijk ook -voor het geval zijn inleidend verzoek alsnog wordt afgewezen- het verzoek voorlegt hem vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [C] te verhuizen. Het hof overweegt aangaande dat verzoek als volgt.
4.5.
De man heeft dit verzoek voornamelijk onderbouwd door te stellen dat hij in [B] geen sociaal netwerk heeft. Weliswaar wordt op twee dagen in de week door grootouders van beide kanten op de kinderen (na schooltijd) gepast, maar, omdat de man fulltime werkt, is het ontbreken van een netwerk in [B] risicovol. In [C] is de man goed bevriend met twee gezinnen en, naar het hof begrijpt, mede om die reden wil hij graag daar naartoe verhuizen.
4.6.
Het hof is echter van oordeel dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat de plannen voor verhuizing op dit moment onvoldoende concreet zijn, de noodzaak niet vaststaat, de man de verhuizing onvoldoende heeft voorbereid en deze niet met de vrouw heeft besproken. Zo heeft de man niet onderbouwd waar hij voornemens is met de kinderen te gaan wonen, naar welke school de kinderen zouden moeten gaan en hoe de (naschoolse) opvang van de kinderen zal worden geregeld. Evenmin heeft de man -ook naar daartoe te zijn bevraagd ter zitting- concreet gemaakt hoe het contact tussen de vrouw en de kinderen kan worden vormgegeven in de weekenden dat de vrouw in Nederland verblijft. Op dit moment verblijft zij dan met de kinderen in de gezamenlijke woning van partijen, maar er is geen overleg geweest over hoe dit na de verhuizing zal zijn. Dit is mede van belang omdat de man na verhuizing alleen eigenaar van de nieuwe woning zal zijn, waarmee de vrouw dus geen eigen verblijfsrecht in die woning heeft. De man heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat de vrouw dan elders zal moeten verblijven, maar heeft dat niet nader geconcretiseerd. Niet alleen is het bij deze stand van zaken niet mogelijk tot een belangenafweging (tussen die van de man en die van de vrouw) te komen, ook heeft de man naar het oordeel van het hof het belang van de kinderen -die in dezen toch een eerste overweging vormen- bij deze verhuizing onvoldoende aangetoond. Daarbij geldt dat de kinderen in oktober 2013 -na een verblijf van drie jaar in [A] - naar de woning in [B] zijn teruggekeerd en zij daar thans weer geworteld zijn. Niet is gezegd dat een verhuizing naar [C] daarmee per definitie niet in hun belang zou zijn, maar de man heeft dit zoals gezegd onvoldoende nader onderbouwd. Daarmee staat de noodzaak van verhuizing niet vast. De enkele omstandigheid dat de man in [C] op twee bevriende gezinnen zou kunnen terugvallen, is, -daargelaten dat de vrouw dat gemotiveerd heeft betwist- daartoe onvoldoende. Evenmin is anderszins gebleken dat het niet (meer) in het belang van de kinderen is om in [B] te (blijven) wonen.
Het hof merkt ten overvloede op dat het in het belang van de kinderen is dat partijen hun onderlinge communicatie verbeteren en dat zij moeten streven om samen tot een -door hen beiden gedragen- oplossing voor de door de man gewenste verhuizing te komen.
Toestemming inschrijving basisschool en BSO
4.7.
De man heeft in hoger beroep tevens verzocht toestemming te verlenen tot inschrijving van de kinderen op een basisschool en BSO in [C] . Anders dan de vrouw meent, is de
man ontvankelijk in dit verzoek. Dit betreft immers een vermeerdering van zijn verzoek in eerste aanleg, waartoe hij in hoger beroep is gerechtigd. Gelet op de hiervoor gaande beslissing ten aanzien van de verhuizing, zal dit verzoek echter eveneens worden afgewezen.
De skypecontacten in het kader van de zorgregeling.
4.8.
De vrouw heeft, gelijk haar verzoek in eerste aanleg, verzocht te bepalen dat zij dagelijks contact kan hebben met de kinderen via skype, telefoon en/of email.
Met de rechtbank acht het hof echter een dagelijkse (verplichte) vaste regeling een te grote inbreuk op de dagelijkse gang van de huishouding van de man en de kinderen en daarmee voor hen te belastend en onrustig. Daarbij houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de man fulltime werkt, dat de kinderen ook naar de buitenschoolse opvang gaan en zij nog zo jong zijn dat het niet vanzelfsprekend is dat zij onafhankelijk van de hulp van de man of anderen in staat zijn tot het contact met de vrouw. De regeling zoals de rechtbank deze heeft bepaald komt het hof dan ook het meest wenselijk en in het belang van de kinderen voor. Evenals bij de beslissing van de rechtbank heeft daarbij echter wel te gelden dat, indien de kinderen aangeven daaraan behoefte te hebben, zij ook buiten de vaste momenten in de gelegenheid moeten worden gesteld contact te hebben met de vrouw. De vrouw heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de man dat in de weg zou staan.
5. Het schorsingsverzoek
5.1.
Nu bij deze beschikking een einduitspraak in de hoofdzaak wordt gegeven, is daarmee het belang van de vrouw bij een beslissing op het schorsingsverzoek inzake de beschikking van 28 oktober 2015 komen te vervallen. Het schorsingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.181.360/01:
in principaal en incidenteel appel:
verklaart de vrouw in principaal appel en de man in incidenteel appel voor zover dat ziet op de door de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen niet-ontvankelijk;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij aan de man toestemming is verleend om met de kinderen in een straal van 51 kilometer vanaf de woning aan de [adres] te [B] te verhuizen en wijst het inleidend verzoek van de man dienaangaande alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in principaal en incidenteel appel meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.181.360/02:
wijst het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2015 af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, mr. M. Wigleven en mr. J. Kok in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2016.