ECLI:NL:GHAMS:2016:932

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
23-001508-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van mobiele telefoon en winkeldiefstal met overwegingen omtrent strafbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Duitsland en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor diefstal van een mobiele telefoon en winkeldiefstal. De tenlasteleggingen betroffen twee incidenten: de diefstal van een I-Phone 6 op 6 maart 2015 en de diefstal van kleding op 7 maart 2015, beide gepleegd in Amsterdam. Tijdens de zitting op 1 maart 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. De verdediging stelde dat de verdachte niet wist dat de telefoon niet van haar was en dat zij zich niet kon herinneren de kleding te hebben gestolen, wat zou wijzen op een verminderd toerekeningsvatbaarheid.

Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. De verdachte had bij haar aanhouding verklaard dat de aangetroffen telefoon niet van haar was, wat het hof als bewijs voor haar schuld beschouwde. Ook de verklaring van de verdachte over de kleding werd niet geloofwaardig geacht, gezien het korte tijdsverloop tussen de diefstal en de aanhouding. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten, ondanks de aanwijzingen voor een psychische stoornis.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken op, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing was gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals de achtergrond van de verdachte. Het hof benadrukte dat diefstal een veelvoorkomend misdrijf is dat aanzienlijke schade en ongemak voor slachtoffers met zich meebrengt. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de ondertekening van de griffier.

Uitspraak

parketnummer: 23-001508-15
datum uitspraak: 15 maart 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 april 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-043714-15 (A) en 13-044726-15 (B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedag] 1971,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Zaak A:
zij op of omstreeks 6 maart 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een I-Phone 6, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

Zaak B:
zij op of omstreeks 7 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trui en/of een sjaal en/of een vest en/of een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan De [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Overweging ten aanzien van het bewijs

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van de beide tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde heeft verklaard dat zij niet wist dat de bij haar aangetroffen telefoon niet van haar was. Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de verdachte verklaard dat zij zich niet kan herinneren in
De [bedrijf]kleding te hebben gepakt. De verdachte was dermate verward dat zij in beide zaken niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
In zaak A heeft de verdachte bij haar insluiting verklaard, toen haar door verbalisanten de bij haar aangetroffen goudkleurige iPhone van de aangeefster werd getoond: ‘dat is niet mijn telefoon, ik heb een witte telefoon. Deze mag natuurlijk terug naar de eigenaar’. Het hof leidt uit deze uitlating af dat het de verdachte volstrekt duidelijk was dat deze telefoon niet van haarzelf was.
In zaak B zijn onder de verdachte een tas, een trui, een vest en een sjaal in beslag genomen die alle zijn herkend als, naar het hof begrijpt, het eigendom van
De [bedrijf]. Dat de verdachte zich niet kan herinneren deze voorwerpen te hebben weggenomen is, gelet op het korte tijdsverloop, niet aannemelijk.
Dat de verdachte zo verward was dat zij het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening miste is, gelet op hetgeen omtrent haar psychische toestand bekend is geworden, evenmin aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak A:
zij op 6 maart 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een iPhone 6, toebehorende aan [slachtoffer];

Zaak B:
zij op 7 maart 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een trui en een sjaal en een vest en een tas, toebehorende aan De [bedrijf].
Hetgeen in de zaken A en B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaken A en B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaken A en B bewezen verklaarde levert op:
telkens: diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten dermate verminderd toerekeningsvatbaar was dat die feiten haar niet kunnen worden toegerekend.
Het hof overweegt dat uit de door de raadsman overgelegde rapportages en onderzoeksrapporten betreffende de verdachte blijkt dat er aanwijzingen zijn voor het bestaan van een psychische stoornis bij de verdachte. Echter, uit die rapporten volgt niet en ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat de verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten leed aan een psychische stoornis waardoor de bewezen verklaarde feiten haar niet kunnen worden toegerekend. Het verweer wordt verworpen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de gevoegde zaken A en B bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 400, subsidiair 8 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in de zaken A en B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een mobiele telefoon en aan winkeldiefstal. Diefstal getuigt van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen en is een veel voorkomend misdrijf dat veelal schade en ongemak veroorzaakt voor de slachtoffers daarvan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 februari 2016.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaken A en B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaken A en B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. E. Mijnsberge en mr. H. Manuel, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 maart 2016.
mr. H. Manuel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.