Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellante sub 1] ,
2. [appellante sub 2] ,
3. [appellant sub 3] ,
4. [appellante sub 4] ,
5. [appellant sub 5] ,
1.[geïntimeerde sub 1] ,
1.Verder verloop van het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling
grief I.
als “V01” en “V02” aangeduide plaatsen (plaatmateriaal huisnummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , begane grond en eerste verdieping tegen de wand en het plafond door de gehele woning respectievelijk plaatmateriaal huisnummer [huisnummer 2] , zolder, rondom rookgasafvoerkanaal) niet zijn bemonsterd leidt, anders dan [appellanten] betogen, niet zonder meer tot de conclusie dat de aanwezigheid van asbest op die plaatsen niet is vastgesteld. Het asbestrapport vermeldt immers onder 3 (pagina 8 bovenaan) dat het hier visuele waarnemingen betreft die niet zijn bemonsterd omdat dit ongewenste beschadigingen zou opleveren of omdat het zeker is dat het verdachte materiaal daadwerkelijk asbest bevat. Uit het feit dat deze plaatsen in het vervolgens onder 4 opgenomen overzicht als asbestbronnen worden aangemerkt, leidt het hof af, mede gezien de samenvatting onder I.6, dat AA & C van oordeel is dat zeker is dat deze plaatsen daadwerkelijk asbest bevatten. De vraag rijst dan echter wel waarom AA & C ook het voorkómen van ongewenste beschadigingen als reden voor deze niet-bemonstering heeft vermeld. Omdat [appellanten] bovendien onweersproken hebben gesteld dat de wanden waren bepleisterd en dat niet door pleisterwerk kan worden heen gekeken, is naar het oordeel van het hof voorshands onvoldoende duidelijk op welke grond AA & C tot de conclusie is gekomen dat (kennelijk) al het plaatmateriaal tegen de wanden en de plafonds op de begane grond en op de eerste verdieping asbest bevat. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen bij akte een verklaring of nader rapport van AA & C in het geding te brengen waarin de benodigde duidelijkheid op dit punt wordt verschaft. [appellanten] zullen hierop vervolgens mogen reageren.”
rondde openliggende wandcontactdozen aangebrachte plaatmateriaal niet zichtbaar zou zijn.
redelijkerwijste maken herstelkosten voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens [appellanten] is een dergelijke abstracte schadeberekening in dit geval niet toelaatbaar, omdat uit de stellingen van [geïntimeerden] volgt dat het asbest om veiligheidsredenen uit de woning diende te worden verwijderd en dus niet mag worden geabstraheerd van het antwoord op de vraag of [appellanten] het asbest hebben laten verwijderen.
grief VII, voor zover hierop betrekking hebbend, evenals
grief XII.
grief XIbetogen [appellanten] dat de rechtbank in overweging 2.7 van het tussenvonnis van 22 juli 2009 ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van het asbestrapport ten belope van € 1.172,15 voor vergoeding door [appellanten] in aanmerking komen. De vordering van [geïntimeerden] wordt immers niet door dat rapport gedragen, aldus [appellanten] Uit het falen van grief I volgt echter dat de vordering van [geïntimeerden] wel degelijk door het asbestrapport wordt gedragen. De grief ontbeert dus een deugdelijke feitelijke grondslag.
grief XIII, waarin wordt betoogd dat de rechtbank in overweging 2.7 van het vonnis van 11 april 2012 ten onrechte een vermeerdering van eis heeft toegelaten, hebben [appellanten] geen belang, omdat [geïntimeerden] in hoger beroep, door tot bekrachtiging van dat vonnis te concluderen, te dezen kennelijk wel een bedrag van € 13.685,= hebben gevorderd en hun dat vrijstond.