ECLI:NL:GHAMS:2016:916

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.175.768/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een echtscheiding en de daarbij behorende nevenvoorzieningen. De man, die in hoger beroep ging, werd niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken met betrekking tot de beslissingen van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 22 augustus 2013 de echtscheiding uitgesproken en een regeling getroffen voor de betrekkingen na de scheiding. De man had hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, maar de Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak van het gerechtshof Den Haag en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 18 februari 2016 werd vastgesteld dat het verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking niet tijdig was gedaan, wat leidde tot het oordeel dat de beschikking van de rechtbank haar kracht had verloren. Hierdoor kon de man niet worden ontvangen in zijn hoger beroep. De vrouw had op 29 mei 2015 opnieuw verzocht om de echtscheiding uit te spreken, wat resulteerde in een nieuwe beschikking van de rechtbank Den Haag op 23 juni 2015. Het hof oordeelde dat de man niet ontvankelijk was in zijn verzoeken en dat de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd moesten worden, aangezien partijen ex-echtgenoten zijn.

De uitspraak van het hof werd openbaar gedaan op 18 februari 2016, waarbij de man niet ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep en iedere partij werd veroordeeld tot het dragen van de eigen proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 18 februari 2016
Zaaknummer: 200.175.768/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/09/434659
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. J.P. Zeilstra te Purmerend,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.J. Pieters te Leiden.

1.Het geding in hoger beroep en na verwijzing door de Hoge Raad

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 (zaaknummer C/09/434659) is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is opgenomen de door partijen getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan de beschikking gehechte convenant. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
1.3.
De man heeft tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Dit hof heeft bij beschikking van 18 juni 2014 (zaaknummer 200.137.614/01) het echtscheidingsconvenant wat betreft het bepaalde in artikel 3.4.6. van dat convenant vernietigd en bepaald dat de vrouw uit hoofde van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant aan de man dient te betalen een bedrag van €20.358,20. Verder is de vrouw veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van € 4.335,12 van de aan de man toekomende pensioenrechten.
1.4.
De vrouw heeft van deze beschikking beroep in cassatie ingesteld.
1.5.
De Hoge Raad heeft bij beschikking van 10 juli 2015 (zaaknummer 14/04610 RM/TT) de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 18 juni 2014 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
1.6.
De man heeft op 28 augustus 2015 een verzoekschrift in appel na verwijzing ingediend. De vrouw heeft daarop bij brief, met producties, van 9 september 2015 gereageerd.
1.7.
De man heeft op 21 januari 2016 een nadere schriftelijke toelichting op zijn onder 1.6. vermelde beroepschrift ingediend. De vrouw heeft daarop bij brief, ingekomen op 3 februari 2016, gereageerd.
1.8.
De man heeft op 15 februari 2016 nadere stukken ingediend.
1.9.
De zaak is op 18 februari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.10.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.11.
Na een schorsing van de zitting is door het hof mondeling uitspraak gedaan. Hieronder volgt een uitwerking en motivering van deze uitspraak.

2.De feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn [in] 2007 gehuwd, onder het maken van huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding. Op 1 april 2008 is door partijen een akte ter aanvulling op de huwelijkse voorwaarden ondertekend. Op 20 december 2012 is door partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend.
2.2.
Bij beschikking van 23 juni 2015 van de rechtbank Den Haag (zaaknummer C/09/489548) is tussen partijen (opnieuw) de echtscheiding uitgesproken.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Na verwijzing verzoekt de man om, met vernietiging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 en met inachtneming van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 18 juni 2014 en de beschikking van de Hoge Raad van 10 juli 2015, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. artikel 3 van het echtscheidingsconvenant d.d. 20 december 2012 te vernietigen, althans in goede justitie een beslissing ter zake dit convenant te nemen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
2. te bepalen dat de vrouw uit hoofde van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant aan de man dient te betalen een bedrag van € 20.358,21, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 december 2012, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
3. te bepalen dat de vrouw aan de man dient te betalen een bedrag van € 4.225,12 aan pensioenrechten, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 maart 2013 tot de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
4. de vrouw te veroordelen in de kosten van de instanties, althans in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw verzoekt de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren althans deze af te wijzen, en de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep. met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in beide instanties.

4.Verdere beoordeling van het hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad

4.1.
Artikel 1:163, eerste lid, Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de echtscheiding tot stand komt door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Op grond van het derde lid van dit artikel verliest de beschikking haar kracht, indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Beslissingen op in de echtscheidingsprocedure verzochte nevenvoorzieningen in de zin van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verliezen daarmee eveneens hun kracht.
4.2.
Tijdens de zitting op 18 februari 2016 is gebleken dat het verzoek tot inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013 niet tijdig is gedaan. Daarom is door de vrouw op 29 mei 2015 opnieuw verzocht de echtscheiding uit te spreken, hetgeen heeft geleid tot de beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 juni 2015.
4.3.
Het beroep is gericht tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 augustus 2013, met name tegen enkele nevenvoorzieningen waarover door de rechtbank is beslist. Het hof stelt vast dat deze beschikking, inclusief de daarin gegeven beslissingen over de verzochte nevenvoorzieningen, haar kracht heeft verloren, aangezien het verzoek tot inschrijving van de beschikking niet tijdig is gedaan. Dit leidt tot het oordeel dat de man niet kan worden ontvangen in het hoger beroep.
4.4.
De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd aangezien partijen ex-echtgenoten zijn.

5.Beslissing

Het hof:
verklaart de man niet ontvankelijk in het hoger beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.B.C.M. van der Reep en J. Jonkers in tegenwoordigheid van mr. B.J.E. Lodder als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.