ECLI:NL:GHAMS:2016:8

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
23-001641-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen met onbetrouwbare getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hoger beroep was uitsluitend gericht tegen de bewezenverklaring van feit 1 en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het onderzoek in eerste aanleg. De verdachte werd beschuldigd van poging tot afpersing, gepleegd op 17 december 2013, waarbij hij samen met een ander de woning van de benadeelde partij, [A.O.], binnenging en hem dreigend om geld vroeg. De verdediging voerde aan dat de getuigenverklaringen van [A.O.] en zijn familie onbetrouwbaar waren, maar het hof oordeelde dat deze verklaringen voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de poging tot afpersing, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De straf die door de rechtbank was opgelegd, werd bevestigd, met een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 180 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 652,80, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

parketnummer: 23-001641-15
datum uitspraak: 6 januari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-800079-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens de akte instellen rechtsmiddel van 17 april 2015 uitsluitend gericht tegen de bewezenverklaring van feit 1 en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft geen appel ingesteld.
Het voorgaande brengt mee, dat het onder 2 ten laste gelegde, ter zake waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken, niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 december 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte - voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 november 2013 tot en met 27 december 2013 te Purmerend en/of elders in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door geweld en/of bedreiging met geweld [A.O.] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 5000 euro en/of een geldbedrag van 50.000 euro en/of (een) geldbedrag(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A.O.] en/of diens (voormalige) besloten vennootschappen [...] en/of [...], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- ( op 12 november 2013) naar die [A.O.] heeft/hebben gebeld en hem dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd "Rechtzaak of geen rechtzaak, ik kom geld halen. Je bent een Jood en Joden hebben altijd geld" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens) een sms-bericht gestuurd met de tekst "Je bent een rare Jood" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- ( op 17 december 2013) de woning van die [A.O.] is/zijn binnengedrongen en/of binnengegaan en die [A.O.] op de grond heeft/hebben gegooid en/of
- die [A.O.] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd "Ik kom morgen 5000,- euro halen of je gaat eraan en je bent dood. En de rest, dertig duizend, vijftig duizend, komt later" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- ( vervolgens) een grote televisie van de kast op de grond heeft/hebben gegooid en/of
- ( op 20 december 2013) naar die [A.O.] heeft/hebben gebeld en gezegd "We zijn pas begonnen met jullie, we beginnen pas. We hebben gezien dat jullie mooie spullen hebben in huis. Lever dat maar in en de rest van het geld" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- ( op 27 december 2013) een sms-bericht naar die [A.O.] gestuurd met de tekst "bel mij voor 12.00 uur" althans woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof recht doet op grondslag van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.

Het bewijs

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van de aangever [A.O.], zijn vrouw en zijn zoon onbetrouwbaar zijn en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Niet alleen zijn voornoemde verklaringen de facto afkomstig uit één bron, te weten [A.O.], bovendien zijn hun verklaringen op meerdere punten aantoonbaar onjuist. Daarbij is het tijdsverloop tussen de aangifte van [A.O.] en de verklaringen van zijn vrouw en zoon van belang - er was tijd om de verklaringen op elkaar af te stemmen - en het feit dat sprake is van familiebanden.
De raadsman heeft voorts aangegeven dat de rechtbank de verdachte terecht heeft vrijgesproken van de in de tenlastelegging opgesomde uitlatingen per telefoon dan wel per sms. Het telecomonderzoek biedt onvoldoende steun voor het bewijs van deze uitlatingen. Aldus ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van de gestelde feitelijkheden, terwijl ook het vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden bewezen, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, ook voor wat betreft de in de tenlastelegging genoemde telefonische contacten.
Overwegingen en oordeel van het hof
De stelling van de raadsman dat de verklaringen van de vrouw van [A.O.] en zijn zoon niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd omdat die verklaringen geruime tijd later zijn afgelegd dan de aangifte van [A.O.] vindt geen steun in het recht. Datzelfde geldt voor de stelling van de raadsman dat de bestaande familiebanden aan het gebruik van die verklaringen in de weg staan.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn stelling dat de verklaringen van [A.O.], zijn vrouw en zijn zoon voortkomen uit één bron (te weten de verklaring van [A.O.]). Voornoemde verklaringen kenmerken zich juist door de specifieke feiten en omstandigheden zoals die door de desbetreffende persoon ten tijde van het voorval zijn waargenomen en ervaren. Het hof heeft gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid en juistheid van die verklaringen.
De raadsman heeft nog gewezen op inconsistenties in de verklaringen van de genoemde personen. Het hof merkt dienaangaande op dat - nog daargelaten dat het om inconsistenties op ondergeschikt niveau gaat - het enkele feit dat verklaringen niet op alle onderdelen consistent zijn, niet mee brengt dat daarom alle onderdelen van de afgelegde verklaringen en dus de desbetreffende verklaringen in hun geheel, wegens onbetrouwbaarheid terzijde moeten worden gesteld.
Het hof acht het in het onderhavige geval verantwoord de verklaringen van [A.O.], zijn vrouw en zijn zoon te bezigen voor het bewijs reeds omdat die verklaringen niet op zichzelf staan, maar ook steun vinden in de verklaring van de verdachte zelf en in de ter plaatse door de verbalisanten gedane waarnemingen.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de stukken in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bieden om tot een bewezenverklaring te komen ter zake van hetgeen onder het eerste, vijfde en zesde gedachtestreepje is tenlastegelegd, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
Hetgeen de raadsman overigens nog naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
Voorwaardelijk verzoek
Met de raadsman is het hof van oordeel dat het proces-verbaal waarin een door de getuige [M v/d T] afgelegde verklaring door de verbalisanten [...] en [...] (dossierpagina 142 e.v.), wordt gerelateerd niet voor het bewijs kan worden gebezigd (en derhalve niet door de rechtbank mocht worden gebezigd), nu uit nader onderzoek - geïnitieerd door de raadsman - is gebleken dat de weergave van de verklaring van deze getuige door deze verhorende verbalisanten onjuist is.
Ten aanzien van de door de raadsman ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoek tot het ter terechtzitting uitluisteren van de geluidsopname van het verhoor van deze getuige, geldt derhalve dat de voorwaarde waaronder het verzoek is gedaan, niet is vervuld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 december 2013 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [A.O.] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, hij en die ander:
- de woning van die [A.O.] zijn binnengegaan en die [A.O.] op de grond hebben gegooid, en
- die [A.O.] dreigend de woorden hebben toegevoegd "Ik kom morgen 5000,- euro halen of je gaat eraan
en je bent dood. En de rest, dertig duizend, vijftig duizend, komt later" althans woorden van gelijke aard
of strekking, en
- vervolgens een televisie op de grond hebben gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van aangifte van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [...] en [...] (dossierpagina 40 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 december 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[A.O.]:
Ik was op 17 december 2013 thuis (het hof begrijpt: [adres]) met mijn vrouw [S.T.] en mijn jongste zoon [B.O.]. We zaten op mijn oudste zoon [E.O.] te wachten. Hij zou omstreeks 20.00 uur thuis komen. Toen de bel ging verwachtte ik [E.O.]. Ik vroeg aan [B.O.] of hij de deur open wilde doen. Ik zag dat [B.O.] naar de voordeur liep. Toen [B.O.] weer binnenkwam, zag ik dat achter hem twee mannen mee naar binnen waren gelopen. Een van de twee mannen ging bij de televisie staan. De tweede man kwam naar mij toelopen. De man die voor mij stond noemde mijn achternaam. Ik noem deze man verder dader 1. Ik hoorde dat dader 1 zei:” Ik moet jou hebben, [A.O.], ik kom geld halen. Ik heb de schuld overgenomen.” Ik vond het heel bedreigend dat er twee mannen in mijn woning waren. Ik duwde mijn vrouw en [B.O.] de gang in zodat ze naar boven konden gaan. Ik schreeuwde erachter aan dat [B.O.] de politie moest bellen. Mijn vrouw was heel emotioneel. Zij huilde en schreeuwde. Ik hoorde mijn vrouw naar boven gaan. Ik deed de schuifdeur dicht. Deze schuifdeur sluit de gang af naar boven. Ik voelde dat ik op de grond werd gegooid. Ik werd volgens mij vastgepakt bij de kraag van mijn trui. Voordat ik het wist lag ik op de grond. Ik werd door de tweede man op de grond gegooid. Ik noem hem verder dader 2. Ik ben gelijk opgestaan en naar achteren gelopen de keuken in. Ik hoorde dader 1 zeggen: “Ik kom morgen 5.000 euro halen of je gaat eraan en je bent dood” en dat de rest, 30.000- 50.000, later komt. Ik heb gezegd dat ik niets zou gaan betalen. Ik hoorde dader 1 zeggen dat ik dat ik dat zou gaan merken. Ik hoorde dat mijn vrouw van boven riep: “We hebben de politie gebeld”. Daarna zijn de mannen weggegaan. Voordat ze naar buiten liepen, heeft dader 2 de televisie omver gegooid. Ik zag dat de televisie hierdoor op de grond viel. Ik heb doordat ik omgegooid ben een kras in mijn nek opgelopen. Dit is een kleine kras die niet gebloed heeft.
2. Een proces-verbaal van aangifte van 31 december 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [...] (dossierpagina 44 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 december 2014 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[S.T.]:
Op 17 december 2013 omstreeks 20.05 uur was ik bezig met het opwarmen van het eten. Mijn man [A.O.], mijn zoon [B.O.] en ik waren thuis. Mijn zoon [E.O.] was niet thuis. Ik zat te bellen. Ik zat op de trap in een halletje naast de toegangshal. De bel van de voordeur ging. Ik hoorde vreemde mannenstemmen. Ik hoorde dat het niet één persoon was. Ik hoorde praten op een niet
aangename toon. Ik maakte een einde aan het telefoongesprek en ging de woonkamer in. Ik zag twee lange mannen in zwarte kleding met een kaal hoofd in mijn woonkamer staan. Ik schrok heel erg en begon te trillen. Direct hierop riep [A.O.] tegen mij: “Ga snel naar boven.” Dat deed ik ook
onmiddellijk. Ik was doodsbang op dat moment. Ze zagen er niet uit als kennis of als fijne mensen. Net op het moment dat ik de trap op wilde lopen, hoorde ik één van die mannen op harde toon tegen [A.O.] zeggen: “En morgen 5000 euro en anders...” Die man zei nog meer, maar ik weet niet meer wat die man verder zei. Toen ik boven was hoorde ik [B.O.] bellen met de politie. Ik was in paniek. Ik zag [A.O.] buiten voor de voordeur staan. Ik ben direct naar beneden gegaan. Toen ik in de deuropening stond, kwam de politie er al aan. Ze waren er heel snel. Toen ik boven was, heb ik wel een klap gehoord en daarna, toen ik beneden kwam, ontdekte ik dat de televisie ondersteboven op de grond lag. De televisie stond nog aan. Later zagen wij dat de televisie stuk was.
3. Een proces-verbaal van aangifte van 4 januari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [...] (dossierpagina 47 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 januari 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[B.O.]:
Op 17 december 2013 omstreeks 20.10 uur was ik in de woonkamer met mijn vader en mijn moeder. Mijn oudere broer [E.O.] was nog niet thuis. Er werd gebeld aan de voordeur. Ik deed de voordeur open en ik draaide mij direct om naar binnen en wilde de woonkamer weer. Er stapten twee grote mannen onze woning binnen. Het waren twee brede, gespierde mannen. Mijn moeder was bang en schreeuwde. De kale man schreeuwde: “Meneer [A.O.].” Het ging heel snel allemaal. Mijn vader zei direct tegen ons dat we naar boven moesten gaan om de politie te bellen. Ik rende naar boven en pakte de vaste telefoon en belde 112. Ik hoorde ook of iets viel. Dat twee keer. Het was heel hard. Toen ik politieauto’s beneden voor ons huis zag, ben ik naar beneden gegaan. Toen ik beneden kwam, zag ik dat onze televisie op de grond lag. Ook zag ik in de nek van mijn vader een rode striem. Dat had hij voordat die mannen binnen kwamen niet.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [...] en [...] (dossierpagina 52 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Op 17 december 2013 omstreeks 20.10 uur kregen wij opdracht te gaan naar [adres]. Wij zijn ter plaatse door de bewoners opgevangen, Wij zijn vervolgens met de bewoners de woning binnen gegaan. Wij zagen dat er in de woonkamer een televisie op de grond lag.
5. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 23 december 2015.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 17 december 2013 aangebeld bij de woning van [A.O.]. Zijn zoon deed open zonder te kijken. Ik was samen met een ander. Wij zijn direct de woning binnengestapt. Ik was daar om [A.O.] aan te spreken over zijn schuld aan mevrouw [M v/d T]. [M v/d T] was door [A.O.] in een benarde financiële positie geraakt. Nadat zij mij daarover had verteld, heb ik aangeboden om te kijken of ik [A.O.] tot betaling kon bewegen. Ik heb vóór 17 december 2013 telefonisch contact gezocht met [A.O.]. Dat waren korte gesprekken omdat hij steeds ophing. Ik ben op 17 december 2013 zonder afspraak naar zijn woning gegaan. Wij zijn zomaar naar binnen gelopen. [A.O.] zat op de bank. Ik zag dat [A.O.] schrok. Zijn vrouw was in paniek. Dat snap ik wel er staan toch twee pittige mannen in haar woonkamer. Ik ben dader 1 in de verklaring van [A.O.]. Ik heb hem na 17 december 2013 ook nog een keer een sms gestuurd.
6. Een proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [...] en [...] (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang, de letterlijke weergave van het verhoor van de getuige M.H.R. [M v/d T] op 18 februari 2014:
V: Wie is [verdachte]?
A: [verdachte] is een kennis.
V: Wat voor afspraken heeft u met hem gemaakt?
A: Dat was een afspraak. Dat hij zou helpen. Een incasso. Dat we aan tafel zouden zitten om ja afspraken te maken. Om tot een oplossing te komen.
V: U heeft geld van iemand tegoed?
A: Ja.
V: Van wie?
A: Van [...].
V: [verdachte] moest contact opnemen met [...]?
A: Ja.
V: Van wie had hij nog meer opdrachten om incasso?
A: Van [...]. Dat is van [A.O.] . Die zit in Purmerend. Daar had ik bijna € 24.000,- van tegoed.
V: En is [verdachte] daar ook voor benaderd, om daar naartoe te gaan?
A: En ja, ik heb hem gevraagd of we ook aan tafel konden zitten.
V: Aan wie?
A: Aan [verdachte].
V: Is dat voor het oplossen van de schuld?
A: Ja.
V: Dus betaling?
A: Ja om te kijken of we tot afspraken kunnen komen.
V: Waarom hij?
A: Ik heb het al een keer geprobeerd. Persoonlijk contact, telefoontjes en mailtjes. Op de ene of andere manier kom ik niet door. Ik heb dan beloftes gekregen dat mensen tot betaling over gaan. Alleen, daar is niks van terecht gekomen.
V: Dat begrijp ik. En wat zou, waarom zou [verdachte] daar dan beter in zijn?
A: Ja. Omdat hij wat overtuigender kan over komen dan ik dat kan.
V: Hoe doet hij dat?
A: Ja, in ieder geval wat overtuigender dan ik en niet zomaar met een “nee” genoegen nemen.
V: Wat stond daar tegenover?
A: Commissie. Hij zou zelf incasso.
V: Daar stond commissie tegen over, dat was de afspraak. Jullie spraken met elkaar af?
A: Ja.
V: Waar bestond die commissie uit?
A: 10%. Gemiddeld 15%.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft doorgebracht in voorarrest én een werkstraf voor de duur van 180 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak heeft doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft zij toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 642,80 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. De verdachte en die ander zijn - ter inning van een door de verdachte veronderstelde schuld van [A.O.] aan mevrouw [M v/d T] - in de avonduren (nadat de zoon van [A.O.] de deur had geopend) de woning van [A.O.] binnengegaan en hebben aldaar niet alleen gedreigd met geweld tegen [A.O.], maar ook daadwerkelijk geweld tegen hem gepleegd. Aldus hebben de verdachte en die ander inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [A.O.]. Daarnaast hebben zij gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij alle in die woning aanwezige personen.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 december 2015, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van andersoortige strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld. Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof houdt voorts rekening met het feit dat de preventieve hechtenis van de verdachte op 20 maart 2014 is geëindigd en dat de verdachte sindsdien, naar eigen zeggen met succes, zijn eenmanszaak nieuw leven heeft ingeblazen. Het hof acht alles afwegende oplegging van de door de rechtbank opgelegde straf passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [A.O.]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 4.020,59, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 652,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
48 (achtenveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [A.O.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A.O.] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 652,80 (zeshonderdtweeënvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit € 402,80 (vierhonderdtwee euro en tachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [A.O.] ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 652,80 (zeshonderdtweeënvijftig euro en tachtig cent) bestaande uit € 402,80 (vierhonderdtwee euro en tachtig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. M. Lolkema en mr. E.C.M. Bouman, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 januari 2016.
Mr. Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.