ECLI:NL:GHAMS:2016:778

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
200.173.188/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens niet inachtnemen beslagvrije voet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam zich gebogen over een tuchtrechtelijke klacht van een klager tegen twee gerechtsdeurwaarders. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij bij de beslaglegging op zijn WAO-uitkering op 23 november 2012 geen rekening hebben gehouden met de voor hem geldende beslagvrije voet, die op dat moment op nihil was gesteld. Klager heeft in hoger beroep de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders aangevochten, die de klacht gegrond had verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping had opgelegd. Het hof heeft de klacht van klager in zijn geheel gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders ten onrechte de beslagvrije voet op nihil hebben gesteld, aangezien niet vaststond dat klager ten tijde van de beslaglegging niet in Nederland woonde of verbleef. Bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders nagelaten om de beslagvrije voet aan te passen na ontvangst van relevante informatie van de schuldhulpverlener van klager. Het hof benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen en aanpassen van de beslagvrije voet, vooral wanneer deze op nihil is gesteld. De beslissing van de kamer is door het hof bevestigd, en de gerechtsdeurwaarders zijn elk berispt voor hun handelen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.173.188/01 GDW
nummer eerste aanleg : 308.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 maart 2016
inzake
1. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
2. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellanten,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna afzonderlijk: gerechtsdeurwaarder sub 1 en gerechtsdeurwaarder sub 2 en gezamenlijk: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 13 juli 2015 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 26 mei 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:55). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) tegen de gerechtsdeurwaarders gegrond verklaard en aan elk van hen elk de maatregel van berisping opgelegd
.
1.2.
Klager heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend, hoewel het hof hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2015. Klager is - zonder bericht van verhindering - niet verschenen. Gerechtsdeurwaarder sub 1 is verschenen en heeft - mede namens gerechtsdeurwaarder sub 2 - het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Door het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is op 23 november 2012 op de WAO-uitkering van klager derdenbeslag gelegd onder het UWV. Hierbij is de voor klager geldende beslagvrije voet op nihil gesteld.
3.2.2.
Nadat de preferente vorderingen van twee andere beslagleggers waren voldaan, heeft in februari 2014 een eerste inhouding en afdracht aan het gerechtsdeurwaarderskantoor plaatsgevonden.
3.2.3.
Daarop heeft de schuldhulpverlener van klager, [naam] , (verder: [X] ) bij brief van 5 februari 2014 aan het gerechtsdeurwaarderskantoor - kort gezegd - laten weten dat klager per 1 november 2013 stond ingeschreven in de Gemeente [plaats] en dat bij de beslaglegging ten onrechte geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet. Verder is verzocht om het beslag ongedaan te maken.
3.2.4.
Bij e-mail van 17 februari 2014 heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klager en [X] meegedeeld dat klager nadere en aanvullende gegevens en informatie diende te verstrekken, voordat tot berekening en vaststelling van de beslagvrije voet zou worden overgegaan. Tevens diende klager volledig inzicht te verschaffen in zijn persoonlijke en financiële omstandigheden.
3.2.5.
Daarop heeft [X] bij brief van 18 februari 2014 aan een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor een aantal stukken aangaande de financiële situatie van klager verstrekt teneinde de voor klager geldende beslagvrije voet vast te stellen. Onder meer zijn een jaaropgave 2013 van het UWV, een overzicht van de achterstand van de zorgverzekering en een kopie van een brief van 5 december 2013 van de Gemeente [plaats] aan klager over zijn inschrijving per 1 november 2013 op een briefadres in [plaats] overgelegd.
3.2.6.
Vervolgens heeft tussen [X] en vorenbedoelde medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor correspondentie plaatsgehad over toepassing dan wel wijziging van de beslagvrije voet. Hierbij stelde de medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor zich telkens op het standpunt over onvoldoende en/of onvolledige stukken te beschikken om tot vaststelling van de beslagvrije voet te kunnen overgaan.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij bij de beslaglegging op 23 november 2012 geen rekening hebben gehouden met de voor klager geldende beslagvrije voet en daarna hebben geweigerd om de beslagvrije voet aan te passen.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Hun standpunt wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klacht tegen gerechtsdeurwaarderskantoor
6.1.
Het hof stelt voorop dat het tuchtrecht tot doel heeft in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, en artikel 49 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor als zodanig kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Voor fouten van medewerkers op een gerechtsdeurwaarderskantoor zijn daarom de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verantwoordelijk, mits die fouten aan de gerechtsdeurwaarders kunnen worden toegerekend.
6.2.
De kamer heeft in de bestreden beslissing overwogen dat niet kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het dossier van klager en evenmin kan worden vastgesteld welke gerechtsdeurwaarder het derdenbeslag heeft gelegd en daarbij de beslagvrije voet op nihil heeft gesteld. De kamer heeft volgens vaste rechtspraak van het hof de beide aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders aangemerkt als beklaagden.
6.3.
Het hof is van oordeel dat de kamer terecht de gerechtsdeurwaarders als beklaagden heeft aangemerkt, aangezien zij verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de handelwijze van de betrokken medewerker van hun kantoor bij de behandeling van het verzoek tot aanpassing van de beslagvrije voet.
De klacht
6.4.
Artikel 475e, eerste zin, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat ten tijde van de beslaglegging uit de GBA bleek dat klager per 23 februari 2012 geen vast woon- of verblijfadres in Nederland had.
Het hof overweegt dat het feit dat klager ten tijde van de beslaglegging op 23 november 2012 niet op een vast woon- of verblijfadres in Nederland stond ingeschreven nog niet betekende dat hij daadwerkelijk uit Nederland was vertrokken. Uit de GBA bleek dat in ieder geval niet, zoals gerechtsdeurwaarder sub 1 ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Het hof is niet gebleken van andere feiten of omstandigheden waaruit de gerechtsdeurwaarders hebben mogen afleiden dat klager zich niet in Nederland bevond ten tijde van de beslaglegging. Op de zitting in hoger beroep heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 verklaard dat de gerechtsdeurwaarders niet wisten waar klager ten tijde van de beslaglegging verbleef. Nu in dit geval niet vast stond dat klager ten tijde van de beslaglegging niet in Nederland woonde of vast verbleef, hebben de gerechtsdeurwaarders ten onrechte toepassing geven aan artikel 475e Rv en de beslagvrije voet op dat moment ten onrechte op nihil gesteld. De klacht is in zoverre gegrond.
6.5.
Op grond van artikel 475d lid 7, eerste zin, Rv dient een beslaglegger onverwijld rekening te houden met gewijzigde omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen. Het hof is van oordeel dat de brief van 18 februari 2014 van [X] aan de betrokken medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor aanleiding gaf om de beslagvrije voet (die ten onrechte op nihil was gesteld) aan te passen, nu uit die brief en de bijgevoegde stukken onder meer bleek dat klager over 2013 een WAO-uitkering had ontvangen en per 1 november 2013 op een briefadres in Nederland stond ingeschreven. Dat toen niet onverwijld met terugwerkende kracht tot aanpassing van de beslagvrije voet is overgegaan, is onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is ook op dit punt gegrond.
6.6.
Het hof benadrukt dat beslaglegging op het inkomen van een debiteur een ingrijpend middel is, omdat een debiteur als gevolg daarvan nog slechts een inkomen ter hoogte van de beslagvrije voet overhoudt, waarvan hij de lopende kosten van bestaan moet voldoen. Het is dus van groot belang dat als een gerechtsdeurwaarder hiertoe overgaat hij de beslagvrije voet die voor de desbetreffende debiteur geldt zorgvuldig vaststelt en zo nodig direct aanpast. Dit geldt in het bijzonder in het geval de beslagvrije voet op nihil wordt/is gesteld. De gerechtsdeurwaarders hebben de nihilstelling van de beslagvrije voet echter gehandhaafd, zelfs nadat zij in het bezit waren gesteld van een huurovereenkomst, een uitkeringsspecificatie, een bewijs van verschuldigde premie zorgverzekering en een bewijs van inschrijving in de GBA met de status “woonadres”. Het hof ziet daarin aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarders elk de maatregel van berisping op te leggen.
6.7.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016 door de rolraadsheer.