Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam zich gebogen over een tuchtrechtelijke klacht van een klager tegen twee gerechtsdeurwaarders. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij bij de beslaglegging op zijn WAO-uitkering op 23 november 2012 geen rekening hebben gehouden met de voor hem geldende beslagvrije voet, die op dat moment op nihil was gesteld. Klager heeft in hoger beroep de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders aangevochten, die de klacht gegrond had verklaard en aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping had opgelegd. Het hof heeft de klacht van klager in zijn geheel gegrond verklaard. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders ten onrechte de beslagvrije voet op nihil hebben gesteld, aangezien niet vaststond dat klager ten tijde van de beslaglegging niet in Nederland woonde of verbleef. Bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders nagelaten om de beslagvrije voet aan te passen na ontvangst van relevante informatie van de schuldhulpverlener van klager. Het hof benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen en aanpassen van de beslagvrije voet, vooral wanneer deze op nihil is gesteld. De beslissing van de kamer is door het hof bevestigd, en de gerechtsdeurwaarders zijn elk berispt voor hun handelen.