Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde sr sub 1] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 2 tot en met 4zijn gericht tegen de overwegingen in het tussenvonnis zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven, en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [X] BV voert daarmee aan dat zij ervan uitging dat de huurovereenkomst met een persoon genaamd [familienaam geïntimeerden sub 1 en sub 2] was gesloten en steeds door dezelfde persoon is voortgezet en dat zij er niet van op de hoogte was dat in 1992/1994 [geïntimeerde jr sub 2] feitelijk de plaats van [geïntimeerde sr sub 1] heeft ingenomen. Volgens [X] BV kan aan de stellingen en verklaringen van [geïntimeerden sub 1 en sub 2] geen bewijs worden ontleend dat zij met dat laatste heeft ingestemd.
niet, zoals [X] BV kennelijk veronderstelt, dat [geïntimeerde jr sub 2] (extra) bewijs moet leveren dat [X] BV een huurovereenkomst is aangegaan met hem c.q. dat hij door [X] BV als huurder was geaccepteerd. Dit heeft de kantonrechter nu juist voorshands bewezen geacht. De functie van tegenbewijs is in dit geval [X] BV in de gelegenheid stellen dit voorshands (door [geïntimeerden sub 1 en sub 2] ) bewezen geachte feit te ontkrachten.
grieven 5 tot en met 8zijn gericht tegen het eindvonnis en lenen zich ook voor gezamenlijke behandeling. Volgens [X] BV heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat met de verschillende getuigenverklaringen niet het tegenbewijs is geleverd tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat [X] BV [geïntimeerde jr sub 2] vanaf 1994 als huurder heeft geaccepteerd. Uit de wijziging in het aanschrijven van de huurder blijkt geen wilsovereenstemming. Deze wilsovereenstemming kan evenmin worden afgeleid uit de contacten tussen de beheerder of technisch medewerkers van [X] BV en [geïntimeerde jr sub 2] . Ook is onjuist het oordeel van de kantonrechter dat niet valt uit te sluiten dat [Y] of een andere vertegenwoordiger van [X] BV [geïntimeerde jr sub 2] als huurder heeft geaccepteerd. [X] (en niet [Y] ) was belast met de huurcontracten en hij had een eventuele huurderswisseling tussen vader en zoon [familienaam geïntimeerden sub 1 en sub 2] moeten goedkeuren, terwijl hij nu juist heeft verklaard dat niet te hebben gedaan. Ten slotte verwijst de kantonrechter ten onrechte naar het feit dat [geïntimeerde jr sub 2] herhaaldelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de aangezegde huurverhoging en dat hij zich daarmee kenbaar heeft gemaakt bij de huurcommissie zonder dat dit tot problemen van de zijde van de GDH heeft geleid. Volgens [X] BV was [geïntimeerde jr sub 2] bij de huurcommissie aanwezig als zoon en vertrouwensman van de huurder, zijn vader, [geïntimeerde sr sub 1] . Bovendien hebben huurcommissie en de GDH niets met elkaar te maken, aldus nog steeds [X] BV.
niet valt uit te sluiten[cursivering hof] dat [Y] of een andere vertegenwoordiger van [X] BV [geïntimeerde jr sub 2] als huurder heeft geaccepteerd, miskent zij dat dit oordeel moet worden geplaatst in de sleutel van het (door haar niet geleverde) tegenbewijs en dat [geïntimeerde jr sub 2] het tot stand komen van de huurovereenkomst nu juist niet behoefde te bewijzen. Ten slotte heeft [X] BV onvoldoende ontzenuwd dat [geïntimeerde jr sub 2] meerdere malen op eigen naam bezwaar heeft gemaakt tegen de aangezegde huurverhoging en zich daarmee bij de huurcommissie kenbaar heeft gemaakt, welke omstandigheid (eveneens) wijst op diens huurderschap. Evenmin is [X] BV erin geslaagd gemotiveerd te weerleggen dat de aanwezigheid van [geïntimeerde jr sub 2] in het gehuurde niet tot problemen bij de GDH heeft geleid. De grieven falen.
grief 9betoogt [X] BV dat de kantonrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst met [geïntimeerde sr sub 1] ten onrechte heeft afgewezen. Deze huurovereenkomst is niet formeel beëindigd, aldus [X] BV.
grief 1gericht. Daartoe voert [X] BV aan dat niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde sub 3] rechtstreeks, zelfstandig, een huurovereenkomst met haar is aangegaan. Evenmin heeft [geïntimeerde sub 3] , die in eerste aanleg geen procespartij was, met [geïntimeerde jr sub 2] een gemeenschappelijk verzoek tot medehuurderschap gedaan, als voorzien in artikel 7:267 BW. Derhalve dient “het verzoek van [geïntimeerde jr sub 2] tot medehuurderschap van [geïntimeerde sub 3] ” te worden afgewezen. Uit veiligheidsoverwegingen is [geïntimeerde sub 3] , hoewel geen procespartij in eerste aanleg, in hoger beroep mede gedagvaard, aldus nog steeds [X] BV.
grief 10, die de proceskostenveroordeling in beide instanties aan de orde stelt, behandeld en verworpen. Het bewijsaanbod van [X] BV zal worden gepasseerd omdat dit niet is gebaseerd op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.