ECLI:NL:GHAMS:2016:758

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.168.780/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder wegens onzorgvuldig en onprofessioneel handelen bij betekening van een beschikking

In deze zaak heeft klager een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder, waarbij hij hem verwijt onzorgvuldig en onprofessioneel te hebben gehandeld. De klacht betreft de betekening van een beschikking op 24 februari 2014, waarbij de gerechtsdeurwaarder ten onrechte een bevel tot betaling heeft betekend, terwijl de alimentatie feitelijk niet langer verschuldigd was. Klager had op 5 april 2006 een echtscheiding ondergaan, waarbij hij op grond van een echtscheidingsconvenant verplicht was om alimentatie te betalen voor zijn dochter tot 2 juni 2013. Klager stelde dat zijn alimentatieplicht was geëindigd, terwijl de gerechtsdeurwaarder op basis van onjuiste informatie van de opdrachtgever handelde. Het hof heeft de klacht ongegrond verklaard, bevestigend dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, hoewel hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de betekening. De beslissing van de kamer is bevestigd, en het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder niet onterecht heeft gehandeld, gezien de onduidelijkheid over de alimentatieverplichting.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.168.780/01 GDW
nummer eerste aanleg : 155.2014
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 maart 2016
inzake
[klager] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen
[gerechtsdeurwaarder] ,
toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 23 april 2015 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 24 maart 2015 (ECLI:NL:TGDKG:2015:31). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de gerechtsdeurwaarder) ongegrond verklaard
.
1.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 22 mei 2015 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 december 2015. Klager en de gerechtsdeurwaarder, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Bij beschikking 5 april 2006 (hierna: de beschikking) is tussen klager en zijn echtgenote de echtscheiding uitgesproken. Klager is op grond van het van de beschikking deel uitmakende echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant), waarvan de inhoud uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, gehouden de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter te voldoen. Het desbetreffende artikel 2.5 van het convenant luidt als volgt.
‘De man betaalt voor [dochter] tot 2 juni 2013 (doch uiterlijk tot het moment waarop [dochter] geheel in haar eigen levensonderhoud kan voorzien) een bijdrage van € 900,- per maand. Dit bedrag wordt aangewend voor alle kosten van levensonderhoud van [dochter] , inclusief alle school- en studiekosten zoals school- en boekengeld, kosten in verband met school, studie en opleiding en medische kosten.’
3.2.2.
Op [datum] heeft de dochter de leeftijd van 21 jaar bereikt.
3.2.3.
Tussen 6 januari 2014 en 22 januari 2014 hebben klager en de advocaat van de echtgenote en dochter van klager met elkaar gecorrespondeerd over de uitleg van artikel 2.5 van het convenant.
3.2.4.
Op 24 februari 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de ex-echtgenote van klager de beschikking aan klager betekend met gelijktijdig bevel om de achterstand in de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind [dochter] over de periode 1 januari 2014 tot en met 1 februari 2014 te voldoen.
3.2.5.
Bij e-mail van 19 maart 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder onder aanbieding van zijn excuses aan klager medegedeeld dat de betekening van 24 februari 2014 zou worden ingetrokken, omdat de gerechtsdeurwaarder door onjuiste informatie van zijn opdrachtgeefster ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de opgevoerde alimentatie op grond van artikel 2.5 van het convenant verschuldigd was.
3.2.6.
In de tussentijd hebben klager en de gerechtsdeurwaarder veelvuldig met elkaar gecorrespondeerd.

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij onzorgvuldig en onprofessioneel heeft gehandeld door op 24 februari 2014 ten onrechte de beschikking aan hem te betekenen en te dreigen met beslaglegging bij niet voldoening aan het tegelijkertijd gedane bevel tot betaling, terwijl de alimentatie feitelijk al niet langer was verschuldigd.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft als verweer aangevoerd dat de betekenis van artikel 2.5 van het convenant geen eenduidige zaak was, zoals blijkt uit de communicatie tussen klager en de advocaat van de echtgenote en dochter van klager. Toen de gerechtsdeurwaarder bemerkte dat klager gelijk had, omdat de opdrachtgevende advocaat was uitgegaan van een onjuiste interpretatie en de opgevoerde alimentatie niet was verschuldigd, heeft hij klager een excuusbrief gestuurd en de betekening ingetrokken.

6.Beoordeling

6.1.
Met juistheid heeft de kamer tot uitgangspunt genomen dat een gerechtsdeurwaarder, hoewel hij in beginsel verplicht is om zijn ministerie aan zijn opdrachtgever te verlenen, bij alimentatiegeschillen nog meer dan in andere gevallen behoedzaam moet optreden en kritisch naar de gegrondheid van de vordering moet kijken.
6.2.
Deze zaak betreft de uitleg van artikel 2.5 van het convenant. Bij uitlegkwesties gaat het, conform de Haviltexnorm, om wat partijen ten tijde van het sluiten van het convenant hebben bedoeld. Daarover kunnen partijen later een verschillende visie hebben. Klager was van mening dat zijn alimentatieplicht eindigde op 2 juni 2013. De aan klager en de gerechtsdeurwaarder gegeven uitleg van de opdrachtgever was echter dat de alimentatieverplichting doorliep, totdat de dochter in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Dat laatste was een op het eerste gezicht niet geheel onverdedigbaar standpunt.
Tegen deze achtergrond oordeelt het hof, evenals de kamer, dat de gerechtsdeurwaarder door de beschikking te betekenen niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het hier nog slechts ging om de betekening van de beschikking en geen (verdere) executiemaatregelen zijn genomen.
Wel blijkt dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de betekening, aangezien uit de mailwisseling tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en klager volgt dat op het exploot de verkeerde opdrachtgever staat vermeld nu dit niet de ex-echtgenote, maar de inmiddels meerderjarig geworden dochter had behoren te zijn. Mede gelet op het feit dat dit niet de kern van de klacht betreft, acht het hof deze fout evenwel niet zodanig laakbaar dat dit tot een gegrondverklaring van de klacht zou moeten leiden. De klacht is dan ook ongegrond.

7.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016 door de rolraadsheer.