ECLI:NL:GHAMS:2016:753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.155.292/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping testament en klacht tegen notaris inzake nalatenschap

In deze zaak heeft klaagster, de dochter van de overledene, een klacht ingediend tegen de notaris die betrokken was bij de afhandeling van de nalatenschap van haar vader. Klaagster stelt dat haar vader zijn testament heeft herroepen op basis van onjuiste informatie en dat de notaris haar erfdeel in de nalatenschap heeft verkwanseld door niet te verwijzen naar belangrijke documenten tijdens een gesprek op 12 november 2010. De kamer voor het notariaat heeft klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht te laat was ingediend. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd, maar verklaarde de klacht op een onderdeel ongegrond en voor het overige niet-ontvankelijk. Het hof oordeelde dat klaagster op 12 november 2010 op de hoogte was van de relevante informatie en dat de klacht over de handelwijze van de notaris met betrekking tot het testament van haar vader te laat was ingediend. Echter, de klacht over de vaststellingsovereenkomst werd als tijdig beschouwd, maar het hof oordeelde dat de notaris niet in gebreke was gebleven door niet te verwijzen naar deze overeenkomst tijdens het gesprek. De beslissing van de kamer werd vernietigd, maar klaagster werd voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.155.292/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2014/11
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 1 maart 2016
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] , gemeente [naam] ,
appellante,
tegen
[naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 3 september 2014 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 18 augustus 2014 (ECLI:NL:TNORSHE:2014:11). De kamer heeft in de bestreden beslissing klaagster in haar klacht tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 14 oktober 2014 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Bij brief van 10 augustus 2015 (ingekomen bij het hof op 13 augustus 2015) zijn van klaagster een nadere uiteenzetting van de zaak, een pleitnota en (aanvullende) producties ontvangen. Hierop heeft het hof aan partijen bericht dat de brief voor zover die een nadere inhoudelijke uiteenzetting betreft buiten beschouwing wordt gelaten omdat het van toepassing zijnde procesreglement verzoekschriftprocedures in handels- en insolventiezaken voor het indienen van verdere reacties/schriftelijke uiteenzettingen dan het beroepschrift en het verweerschrift niet de mogelijkheid biedt, tenzij het hof daarom uitdrukkelijk vraagt. Verder is bericht dat de bij de brief gevoegde pleitnota en de (aanvullende) producties worden geaccepteerd.
1.4.
De mondelinge behandeling van de zaak stond aanvankelijk gepland op 4 september 2015. Bij brief van 24 augustus 2015 (ingekomen bij het hof op 25 augustus 2015) heeft klaagster een verzoek gedaan tot wraking van de fungerend voorzitter mr. J.C.W. Rang.
1.5.
Bij beslissing tot verwijzing van 1 september 2015 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam in het kader van de ‘pilot externe wrakingskamer’, de wrakingszaak op grond van artikel 62b Wet op de rechterlijke organisatie ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag.
1.6.
Bij beslissing van 2 oktober 2015 heeft laatstgenoemde wrakingskamer het verzoek tot wraking van mr. Rang afgewezen.
1.7.
Vervolgens heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden op 22 december 2015. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen. De notaris is verschenen en heeft het woord gevoerd.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
De moeder van klaagster, [naam] , (verder: moeder) is op 13 februari 1991 overleden. Moeder had bij testament van 27 maart 1979 over haar nalatenschap beschikt in die zin dat haar nalatenschap aan de vader van klaagster, [naam] , (verder: vader) is toebedeeld door middel van een ouderlijke boedelverdeling. Verder is aan vader het vruchtgebruik over de aan klaagster en haar drie zussen toekomende erfdelen vermaakt. Hierdoor zouden die erfdelen eerst bij het overlijden van vader opeisbaar worden.
3.2.2.
Bij akte van levering van 9 januari 1992, verleden voor mr. [naam] , destijds notaris te [plaats] , heeft vader de voormalige echtelijke woning aan een derde overgedragen. In deze akte is onder meer opgenomen dat de legitimarissen (klaagster en haar drie zussen) schriftelijk hebben verklaard te berusten in de bepalingen van het testament van moeder casu quo daartegen geen actie te zullen instellen.
3.2.3.
Op 17 augustus 2010 heeft de notaris het testament van vader gepasseerd. In het testament is klaagster als erfgenaam uitgesloten. Aan klaagster is gelegateerd een bedrag in contanten gelijk aan haar netto-erfdeel in de nalatenschap van vader. Vader is op 30 september 2010 overleden.
3.2.4.
Naar aanleiding van het overlijden van vader heeft klaagster op 12 november 2010 een gesprek gehad met de notaris op zijn kantoor. Hierbij is aan klaagster een afschrift van het voor haar relevante gedeelte van het testament van vader overhandigd.
3.2.5.
Op 4 maart 2011 heeft klaagster een brief ontvangen van mr. [naam] , notaris te [plaats] . Notaris [naam] is in 1992 bij de overdracht van de voormalige echtelijke woning betrokken geweest. In deze brief wordt verwezen naar de inhoud van een vaststellingsovereenkomst uit 1992 (verder: de vaststellingsovereenkomst). Notaris [naam] heeft desgevraagd een kopie van de vaststellingsovereenkomst aan klaagster verstrekt.
3.2.6.
Klaagster heeft medio 2013 aan notaris mr. [naam] - die het protocol van notaris [naam] voornoemd heeft overgenomen -, notaris [naam] en de notaris gevraagd om afgifte van ondertekende versies van de verklaring van berusting en de vaststellingsovereenkomst. Hierbij heeft klaagster de notaris verzocht om vooraf een kostenopgave te doen. Omdat klaagster niet expliciet met de door de notaris opgegeven kosten heeft ingestemd, heeft de notaris geen onderzoek verricht naar vorenbedoelde stukken.

4.Standpunt van klaagster

Vader heeft zijn testament herroepen op grond van leugens: de ongeldige vaststellingsovereenkomst en documenten die worden genoemd in verschillende (notariële) akten, maar die niet worden overgelegd. Klaagster doelt op de verklaring van erfrecht in de nalatenschap van moeder, de verklaring van berusting, het testament van moeder en het voor klaagster bepaalde kindsdeel volgens het testament van moeder. De notaris heeft door hieraan mee te werken bewust het erfdeel van klaagster in de nalatenschap van vader verkwanseld.
Verder verwijt klaagster de notaris dat hij tijdens het gesprek op 12 november 2010 niet over het bestaan van vorenbedoelde stukken heeft gesproken.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.
De kamer heeft als volgt geoordeeld. Op grond van het bepaalde in artikel 99, lid 15, van de Wet op het notarisambt (Wna) kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Aangezien klaagster op 12 november 2010 kennis heeft genomen van de inhoud van de voor haar relevante passages uit het testament van vader, had een klacht over de handelwijze van de notaris met betrekking tot de totstandkoming van dit testament uiterlijk op 13 november 2013 bij de kamer moeten worden ingediend. De klacht is op 22 januari 2014 bij de kamer binnengekomen, dus na het verstrijken van de klachttermijn. Dat klaagster mogelijk, zoals zij stelt, pas later tot de ontdekking is gekomen dat er diverse andere documenten zouden bestaan die de handelwijze van de notaris in een ander daglicht zouden plaatsen, doet daaraan niet af. Het is immers vaste jurisprudentie dat het moment waarop een klager zelf tot de overtuiging komt dat het handelen of nalaten van de notaris onjuist is, niet doorslaggevend is voor het begin van de klachttermijn. In de gegeven omstandigheden is geen aanleiding om daarvan af te wijken. De kamer heeft klaagster vervolgens in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard.
6.2.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de kamer en de gronden waarop het oordeel van de kamer berust voor zover het de handelwijze van de notaris met betrekking tot de totstandkoming van het testament van vader van 17 augustus 2010 betreft. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden.
6.3.1.
Klaagster verwijt de notaris daarnaast dat hij tijdens het gesprek op 12 november 2010 niet over het bestaan van de door klaagster bedoelde stukken heeft gesproken. Hiervoor geldt eveneens dat klaagster haar klacht te laat, want buiten de hiervoor in 6.1. bedoelde klachttermijn van drie jaren, heeft ingediend, behoudens wat de vaststellingsovereenkomst betreft. Klaagster heeft aangevoerd dat zij pas naar aanleiding van de brief van 4 maart 2011 van notaris [naam] voornoemd kennis heeft gekregen van het bestaan van de vaststellingsovereenkomst. De door klaagster overgelegde kopie van de vaststellingsovereenkomst is niet ondertekend en niet van een precieze datum voorzien. Nu niet kan worden vastgesteld dat klaagster eerder dan op of omstreeks 4 maart 2011 van het bestaan van de vaststellingsovereenkomst kennis heeft genomen, moet worden aangenomen dat klaagster haar klacht op dit punt tijdig, want binnen de vorenbedoelde klachttermijn, heeft ingediend en dus in dit klachtonderdeel kan worden ontvangen.
6.3.2.
De notaris heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat in het testament van vader niets is vermeld over de vaststellingsovereenkomst en dat die vaststellingsovereenkomst ook niet relevant was voor hetgeen hij klaagster in het gesprek op 12 november 2010 had mede te delen, namelijk haar aanspraken op grond van het testament van haar vader. Het tegendeel is het hof niet gebleken. Dat de notaris in dat gesprek niet heeft gesproken over de vaststellingsovereenkomst kan hem daarom niet worden verweten. De klacht zal op dit punt ongegrond worden verklaard.
6.4.
Omwille van de duidelijkheid zal het hof de beslissing van de kamer vernietigen en opnieuw beslissen.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond op het punt als bedoeld in rechtsoverweging 6.3.2.;
- verklaart klaagster voor het overige niet-ontvankelijk in haar klacht.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016 door de rolraadsheer.