ECLI:NL:GHAMS:2016:740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.178.598/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van kinderen geweigerd na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw die vervangende toestemming verzoekt voor een verhuizing met haar kinderen naar de gemeente [B]. De vrouw is op 15 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar verzoek om verhuizing werd afgewezen. De vrouw en de man zijn in 2006 gehuwd en hebben twee kinderen, geboren in 2007 en 2008. Hun huwelijk is op 27 januari 2015 ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, met een zorgregeling die de betrokkenheid van beide ouders waarborgt.

De vrouw stelt dat haar wens om te verhuizen voortkomt uit haar woon- en werksituatie, waarbij ze een baan heeft in [C] en de reistijd naar haar huidige woning in [A] problematisch is. De man betwist de noodzaak van de verhuizing en wijst op de stabiliteit en het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook aangegeven dat een verhuizing ingrijpend is voor de kinderen en dat het aantal life events na de scheiding beperkt moet blijven.

Het hof overweegt dat het belang van de vrouw om te verhuizen zwaarwegend is, maar dat de belangen van de man en de kinderen om in hun huidige omgeving te blijven zwaarder wegen. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat er geen passende werkgelegenheid in de regio [A] is en dat er geen betaalbare woningen beschikbaar zijn. Het hof concludeert dat de bestreden beschikking, die de verhuizing afwees, moet worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 maart 2016
Zaaknummer: 200.178.598/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/227430 / FA RK 15-3353
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [A] ,
appellante,
advocaat: mr. E.W. van den Brink te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Elte te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 15 oktober 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 juli 2015 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/227430 / FA RK 15-3353.
1.3.
De man heeft op 7 januari 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 5 januari 2016 en op 7 januari 2016 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 14 januari 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw D. van Dijk, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2006 gehuwd. Hun huwelijk is op 27 januari 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 januari 2015 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind 1] [in] 2007 en [kind 2] [in] 2008 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 14 januari 2015 is, voor zover in hoger beroep van belang, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald.
Voorts is bepaald dat het door partijen op 19 november 2014 ondertekende convenant deel uitmaakt van de beschikking. In dit convenant zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
“1.1 Partijen achten het in het belang van hun kinderen dat zij na de scheiding gezamenlijk het ouderlijke gezag over hun kinderen blijven uitoefenen. Zij vinden het ook belangrijk dat de contacten tussen de kinderen en hun ouders zo min mogelijk door de scheiding worden beïnvloed. Daarom zullen partijen het in het belang van de kinderen bevorderen dat de kinderen zoveel mogelijk contact zullen hebben met ieder van de ouders.
[…]
1.3
Partijen hebben met elkaar en de kinderen de volgende zorgregeling afgesproken:
De kinderen zullen gedurende één weekend per 14 dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de man verblijven;
Vanaf woensdagmiddag na school tot donderdagochtend (vertrek naar school) verblijven de kinderen bij de man;
Partijen willen de kinderen zoveel als mogelijk vrijlaten in hun keuze om de andere ouder te bezoeken of bij de andere ouder te verblijven. Verblijf tijdens vakanties, feestdagen en verjaardagen wordt zoveel als mogelijk in overleg met de kinderen en de andere ouder geregeld;
Partijen willen de hiervoor omschreven zorgregeling als een richtlijn hanteren, die zij zullen handhaven zolang zij na goed onderling overleg geen andersluidende afspraken zullen maken. Gezien de (veranderende) leeftijd van het kind is het van belang dat de hiervoor genoemde zorgregeling door beide partijen met flexibiliteit wordt gehanteerd.”

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vrouw, om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing naar de gemeente [B] en de kinderen in te schrijven op de basisschool “ [de basisschool] ” aldaar, afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar oorspronkelijke verzoek strekkend tot het verlenen van vervangende toestemming voor een verhuizing naar de gemeente [B] , alsnog toe te wijzen.
3.3.
.De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor het verzoek van de vrouw haar op de voet van art. 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar de gemeente [B] (hierna: [B] ) te verhuizen.
4.2.
De vrouw voert in hoger beroep ter ondersteuning van haar verzoek het volgende aan. Haar wens om te verhuizen naar [B] is ingegeven door haar woon- en werksituatie. Zij kon geen werk vinden in de regio [A] en de prognose voor betaald werk in die regio is ongunstig. Per 8 juni 2015 heeft zij in [C] een baan in de horeca aangenomen voor 30 uur per week, waarbij zij een stabiel inkomen heeft. De reistijd bedraagt 45 minuten als er verder geen oponthoud is, maar in de avondspits bedraagt de reistijd gemiddeld 1,5 uur. Dat betekent voor de kinderen dat zij nodeloos van de buitenschoolse opvang gebruik moeten maken. Zij huurt thans tijdelijk een woning in [A] op grond van de leegstandswet. De woning is echter door de eigenaar verkocht, hetgeen betekent dat zij op enige moment zal moeten verhuizen. Het is onwaarschijnlijk dat zij vervangende woonruimte zal vinden in [A] zelf, aangezien het aantal betaalbare en beschikbare woningen gering is. In [B] is wel voldoende aanbod van betaalbare woningen. De ouders van de vrouw zijn bereid bij te dragen aan een verhuizing naar [B] , omdat zij daar zelf wonen en er belang bij hebben gelet op de omstandigheid dat zij eens in de veertien dagen oppassen. Door haar dienstverband van 30 uur is zij financieel niet in een betere positie komen te verkeren. Zij verdient thans weliswaar meer, maar door de reisafstand tussen [A] en [B] zijn de autokosten hoger, evenals de kosten voor kinderopvang. In [B] is, in tegenstelling tot in [A] , hulp aanwezig in de vorm van een netwerk en de kinderen zijn daar minder afhankelijk van buitenschoolse opvang. De vrouw had ten tijde van de echtscheiding voorgesteld dat de kinderen van woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de man kunnen verblijven. Zij meent te begrijpen dat deze woensdagregeling haar nu kennelijk verhindert om te verhuizen naar [B] omdat in haar ogen de reisafstand te groot is. Zij heeft echter voorgesteld dat de kinderen, in het geval van een verhuizing, op woensdagmiddag bij de man kunnen verblijven. Tot slot is de vrouw van mening dat de veronderstelde negatieve gevolgen van een verhuizing voor [kind 1] zullen meevallen. Dat er voor [kind 1] een zorgtraject is gestart maakt nog niet dat voor haar een verhuizing niet mogelijk is. Inmiddels is dit programma afgesloten en niets wijst er op dat de problematiek van [kind 1] aan een verhuizing in de weg staat, aldus de vrouw.
4.3.
Volgens de man bestaat er voor de vrouw geen noodzaak om naar [B] te verhuizen. Zij heeft zelf een betrekking in [C] aangenomen terwijl zij een jaarcontract had bij een andere werkgever dichtbij [A] . Er is sprake van een groeiende economie zodat de werkgelegenheid in de horeca toeneemt. De vrouw heeft kennelijk niet in [D] gesolliciteerd, terwijl de werkgelegenheid daar beter is en het dichterbij is dan [B] . De man betwist dat er in (de omgeving van) [A] geen betaalbare huurwoningen zijn te vinden. Het overzicht dat de vrouw heeft overgelegd is van woningen in de vrije sector. Woningen in een duurder segment zijn ook in de regio van [A] beschikbaar. Bovendien wist de vrouw op het moment dat zij in haar huidige woning introk dat zij mogelijk weer diende te verhuizen vanwege de tijdelijke huurovereenkomst. Partijen hebben toen afgesproken dat als die situatie zich zou voordoen, de kinderen tijdelijk bij de man zouden komen wonen. Dat aanbod staat nog steeds. De vrouw heeft wel een sociaal netwerk in [A] , zij woont er negen jaar en heeft hulp gehad van vrienden bij de verhuizing naar haar huidige woning. De man kan in hoge mate zijn werktijd zelf bepalen, zodat de kinderen uit school bij hem kunnen zijn. Hierdoor dalen bovendien de opvangkosten. De man is bereid meer zorgdagen of -uren op zich te nemen, maar de vrouw is niet op dit aanbod in gegaan. Voorts is het niet in het belang van de kinderen om naar [B] te verhuizen. De kinderen zijn geworteld in [A] ; zij gaan daar naar school; zij hebben daar hun vriendjes en vriendinnetjes. De kinderen hebben al veel meegemaakt en zijn gebaat bij rust en stabiliteit. Door een verhuizing moeten de kinderen lange tijd in de auto zitten en blijft er weinig tijd met de man over. Hij ziet geen kans om hen op donderdag naar school te brengen. De man speelt een cruciale rol in de verzorging en opvoeding van de kinderen en is bijvoorbeeld betrokken bij schoolactiviteiten. Voor [kind 1] geldt daarnaast dat zij kwetsbaar is en in geval van een verhuizing zich op een nieuwe school en in een nieuwe sociale omgeving moet zien te handhaven, aldus de man.
4.4.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard [kind 2] en [kind 1] niet te kennen en alleen een algemeen advies te kunnen geven. Een echtscheiding is een moeilijke en belangrijke gebeurtenis voor kinderen. In het belang van de kinderen dient het aantal life events, zoals een verhuizing, na een echtscheiding zoveel mogelijk beperkt te worden. Een verhuizing is een ingrijpende gebeurtenis voor kinderen omdat zij van school en sociale omgeving zullen moeten veranderen. Bovendien zal een verhuizing veranderingen meebrengen in de omgang met de man, aldus de Raad.
4.5.
Ingevolge het bepaalde in art. 1:253a BW dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter alle omstandigheden van het geval en de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en mee te wegen. Het belang van de kinderen dient daarbij een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het gaat dan om enerzijds het belang van de vrouw om met de kinderen naar [B] te verhuizen, en anderzijds het belang van de man om de zorg te dragen voor de kinderen op gelijke wijze als thans het geval is en de kinderen in zijn directe omgeving te zien opgroeien.
4.6.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Tijdens de relatie van partijen was sprake van een traditioneel rollenpatroon waarbij de man de kostwinner was en de vrouw niet werkte en de dagelijkse zorg voor de kinderen had. Vast staat dat de kinderen met beide ouders een goede band hebben en het in hun belang is dat deze band met beide ouders blijft gehandhaafd. De vrouw is thans 30 uur per week (maandag tot en met vrijdag van 10.30 uur tot 16.30 uur) werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar. De huurovereenkomst van de tijdelijke woning van de vrouw is met een half jaar verlengd. De kinderen verblijven op dit moment overeenkomstig de zorgregeling vanaf woensdagmiddag na school tot donderdagochtend en gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de man. Voor de dagen dat de vrouw werkt is er opvang voor de kinderen. Op maandag, dinsdag en donderdag gaan de kinderen naar de buitenschoolse opvang, elke woensdagmiddag en op vrijdagmiddag om de week naar de man en de andere week komen de ouders van de vrouw op vrijdagmiddag naar [A] . Gebleken is dat [kind 1] een kwetsbaar kind is. Zij heeft een moeilijke periode achter de rug na de scheiding en heeft een zorgtraject gevolgd. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de behandeling van [kind 1] inmiddels is afgerond. Sinds [kind 1] niet meer in een combinatieklas zit, maar alleen met leeftijdsgenootjes in de klas zit, is zij enorm gegroeid. Ze heeft minder last van faalangst, is een stuk zekerder en onderneemt meer met vriendjes. Nadat de vrouw aan de man heeft aangeven de wens te hebben om naar [B] te verhuizen, verloopt de communicatie tussen partijen moeizaam.
4.7.
Het hof overweegt als volgt.
4.8.
Het hof stelt voorop dat het belang van de vrouw om met de kinderen naar [B] te verhuizen zonder meer zwaarwegend is. Het belang van de vrouw is daarin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten en dichtbij haar – huidige – werk kan gaan wonen. Daarnaast is haar belang erin gelegen dat zij in de buurt woont van haar netwerk, onder wie haar ouders. Tegenover voornoemd belang van de vrouw staan evenwel belangen die evenzeer zwaar wegen, waaronder het belang van de man om de kinderen in zijn directe omgeving te kunnen zien opgroeien, het belang van de kinderen om in de omgeving van de vader te kunnen opgroeien en daarbij door hem te worden begeleid, en het belang van de man en de kinderen om de omgang die zij met elkaar hebben, onverminderd te kunnen voortzetten.
4.9.
Hoewel de wens van de vrouw om terug te keren naar haar geboortestreek en in de buurt van haar werk en ouders te wonen begrijpelijk is, is naar het oordeel van het hof de noodzaak van de vrouw om te verhuizen naar [B] onvoldoende komen vast te staan. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanwege het gebrek aan passend werk genoodzaakt is om naar [B] te verhuizen. Zij heeft weliswaar een aantal sollicitaties in de regio [A] overgelegd waarop zij een afwijzing heeft ontvangen, maar deze betreffen voor een groot deel functies waarin zij, gelet op het door haar overgelegde curriculum vitae, geen ervaring heeft, zoals verkoop- en vulploegmedewerker. Het hof is derhalve van oordeel dat de vrouw, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd dat er binnen een afstand van [A] waar nog een acceptabele reistijd heeft te gelden, geen bij de opleiding en ervaring van de vrouw, te weten horecawerk, passende baan voorhanden is.
Daarnaast acht het hof van belang dat de werksituatie van de vrouw op dit moment (nog) onzeker is. Hoewel zij heeft aangegeven dat haar huidige werkgever tevreden is en dat haar tijdelijke arbeidsovereenkomst in principe zal worden verlengd, geldt thans het uitgangspunt dat de vrouw een arbeidsovereenkomst heeft voor bepaalde tijd, welke dus in beginsel van rechtswege eindigt na ommekomst van deze bepaalde tijd. Nu de vrouw geen nadere gegevens in het geding heeft gebracht waaruit blijkt dat zij aanspraak kan maken op verlenging, kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst van de vrouw zal worden verlengd.
Aan de stelling van de vrouw dat de kinderen door haar lange reistijd onnodig gebruik moeten maken van de buitenschoolse opvang gaat het hof bovendien voorbij, nu de man de wens heeft geuit de zorgtaak voor de kinderen te willen uitbreiden en heeft aangegeven dit met zijn werk te kunnen regelen, aangezien zijn werktijden flexibel zijn. De vrouw heeft niet gesteld laat staan inzichtelijk gemaakt dat zij niet in staat is de opvang van de kinderen het hoofd te bieden door dienaangaande goede afspraken met de man te maken.
Voorts is van belang dat de vrouw, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in [A] (en omgeving) geen betaalbare (sociale) huurwoningen beschikbaar zijn en in [B] wel. De door de vrouw bij haar nadere stukken van 5 januari 2016 overgelegde overzichten van huurwoningen in [B] en in [A] afkomstig van de website funda, Woningnet […] en Woningnet regio [D] , zijn hiervoor onvoldoende. Het had op de weg van de vrouw gelegen inzichtelijk te maken wat haar kansen zijn op een betaalbare woning in de regio [A] en de regio [B] , door bijvoorbeeld aan te tonen bij welke woningbouwvereniging(en) zij is ingeschreven, hoe lang zij al op de wachtlijst staat en welke positie zij op deze wachtlijst inneemt. De stelling van de vrouw dat zij vanwege haar dienstverband van 30 uur per week financieel niet in een betere positie is komen te verkeren vanwege de reiskosten naar en van het werk, daargelaten de juistheid van deze stelling, legt onvoldoende gewicht in de schaal om anders te oordelen over het hiervoor overwogene. Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat zij geen sociaal netwerk heeft in [A] en afhankelijk is van buitenschoolse opvang en daarom een persoonlijke noodzaak heeft om naar [B] te verhuizen, is het hof van oordeel dat, wat daar ook van zij, niet is gebleken dat dit niet kan worden ondervangen door uitbreiding van de zorgtaken van de man.
4.10.
Ten aanzien van het voorstel van de vrouw om, in het geval van een verhuizing naar [B] , in plaats van omgang van woensdagmiddag tot donderdagochtend naar school, alleen op woensdagmiddag omgang met de man te laten plaatsvinden, overweegt het hof dat hierdoor de omgangsregeling aanzienlijk wordt beperkt. De reistijd voor de kinderen op de woensdagmiddag neemt navenant toe als zij na school naar hun vader in [A] gaan en aan het eind van de middag weer terug moeten naar [B] . Dit is belastend voor de kinderen en niet in hun belang. Aan deze beperking wordt naar het oordeel van het hof onvoldoende tegemoet gekomen door de door de vrouw geboden alternatieven in de vorm van verdeling van de vakanties in de verhouding van 60% man en 40% vrouw en het creëren van vaste belmomenten via Skype. Deze compensatie is, gelet op de zorgregeling zoals door partijen overeengekomen in het echtscheidingsconvenant en de eerder genoemde wens van de man tot uitbreiding van zijn zorgtaken, ontoereikend.
4.11.
Alle belangen en omstandigheden in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat het belang van de kinderen om in hun vertrouwde omgeving te blijven wonen alsmede de huidige zorgregeling met de man voort te zetten en het belang van de man om op de huidige wijze invulling te geven aan zijn vaderrol, zwaarder wegen dan het belang van de vrouw bij verhuizing naar [B] . De echtscheiding is nog recent en het hof is, evenals de Raad, van oordeel dat het aantal life events na deze ingrijpende gebeurtenis beperkt dient te worden. Het gaat nu goed met [kind 1] . Omwille van het waarborgen van de continuïteit en stabiliteit van de woon- en sociale leefomgeving, met name gelet op de kwetsbaarheid van [kind 1] , acht het hof een verhuizing in het belang van de kinderen niet wenselijk.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. C.G. Kleene-Eijk en mr. W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2016.