ECLI:NL:GHAMS:2016:724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
3 maart 2016
Zaaknummer
200.182.815
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot schuldsanering wegens gebrek aan goede trouw en onvoldoende persoonlijke ontwikkeling

In deze zaak hebben appellanten [X] en [Y] hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank Noord-Holland. Het hof heeft op 23 februari 2016 uitspraak gedaan. [X] had eerder een snackbar en heeft geprobeerd een eetcafé over te nemen, maar dit leidde tot financiële problemen en een schuld van € 20.000 aan de voormalig eigenaar. Het hof oordeelt dat [X] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw was bij het ontstaan van deze schuld, aangezien hij geen deugdelijk ondernemingsplan heeft overlegd en niet heeft aangetoond dat hij de overname verantwoord heeft kunnen maken. Daarnaast heeft hij niet aangetoond dat hij na het staken van zijn onderneming een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt die hem in staat zou stellen om zijn financiële situatie te verbeteren.

Wat betreft [Y], de vrouw van [X], heeft het hof vastgesteld dat zij analfabeet is, de Nederlandse taal niet machtig is en een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Ondanks haar deelname aan een taalcursus heeft zij niet kunnen aantonen hoe zij in staat zal zijn om de verplichtingen uit de schuldsanering na te komen. Het hof concludeert dat zowel [X] als [Y] niet voldoen aan de vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling, en bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.182.815/01
rekestnummers rechtbank : C/15/233015 / FT RK 15/2260 en
C/15/233017 / FT RK 15/2261
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 februari 2016
in de zaak van

1.[X] , en

2. [Y],
beiden wonende te [Z] ,
appellanten,
advocaat: mr. K.G.O. Afriyieh te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna gezamenlijk [X en Y] genoemd, dan wel afzonderlijk aangeduid met [X] en [Y] .
[X en Y] zijn bij op 29 december 2015 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 december 2015, waarbij de verzoeken van [X en Y] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zijn afgewezen.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 16 februari 2016. Bij die behandeling zijn [X en Y] verschenen, bijgestaan door mr. Afriyieh voornoemd, die het beroepschrift mondeling nader heeft toegelicht.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg en de namens [X en Y] op 4 februari 2016 nader overgelegde stukken. [X en Y] hebben verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[X en Y] hebben in het beroepschrift verzocht alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Daartoe hebben [X en Y] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aangevoerd. [X] had langer dan tien jaar een snackbar en heeft daar altijd zeven dagen in de week gewerkt. De overname van eetcafé “ [Z] ” leek hem een buitenkans, maar al gauw bleek dat de onderneming niet goed liep en daarom is hij in oktober 2014 gestopt met de exploitatie van dit eetcafé. Gevolg was wel dat [X] langere tijd te kampen had met lichamelijke en psychische problemen. Hij is daarom tot januari 2016 door de uitkeringsinstantie ontheven van de sollicitatieplicht. Thans voelt [X] zich beter. De behandeling in verband met de psychische klachten is beëindigd en [X] heeft onlangs parttime werk gevonden in eetcafé [A] . Hij werkt daar sinds half januari 2016 op basis van een nul-urencontract. Daarnaast gaat [X] via de gemeente deelnemen aan een re-integratietraject. [Y] heeft altijd voor de kinderen gezorgd en spreekt en verstaat nauwelijks Nederlands en is daarnaast analfabeet. Zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld door de uitkeringsinstantie. Om haar arbeidspositie te verbeteren, neemt zij thans deel aan een taalproject. [X en Y] hebben gesteld dat zij zich in een onhoudbare schuldenpositie bevinden en dat zij zich (willen) inspannen om daaruit te komen. Zij hebben in het minnelijk traject tot op heden € 70,- per maand gespaard waaruit hun goede wil blijkt. Zij verzoeken een kans om uit hun benarde financiële situatie te komen.
2.2
Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Faillissementswet (Fw) vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het hof is van oordeel dat [X] daarin niet is geslaagd.
2.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [X] in bovenbedoelde periode een schuld van € 20.000,- aan de voormalig eigenaar van eetcafé [Z] , [B] , heeft laten ontstaan. Volgens [X] betreft deze schuld de overnameprijs die hij niet heeft kunnen betalen aan [B] . Weliswaar heeft [X] gesteld dat deze schuld is ontstaan omdat hij uiteindelijk geen lening heeft kunnen afsluiten met de leverancier van de gokkasten ter financiering van de overname van het eetcafé, maar niet aannemelijk is geworden dat [X] die zelf niet over kapitaal beschikte, destijds een verantwoorde beslissing heeft genomen door het café over te nemen. Zo is niet gebleken van een deugdelijk financierings -en ondernemingsplan op grond waarvan het verantwoord was het eetcafé over te nemen. In ieder geval is niet gebleken dat de overnameprijs binnen afzienbare tijd zou kunnen worden terugbetaald met de inkomsten uit de exploitatie van het eetcafé. Onder deze omstandigheden heeft [X] niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schuld van € 20.000,- aan [B] te goeder trouw is geweest. Genoemde schuld staat daarom in beginsel aan toelating van
[X] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg.
2.4
Dat [X] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen, zoals bedoeld in artikel 288, derde lid, Fw is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt. [X] heeft het hof niet kunnen overtuigen dat hij na het staken van de onderneming een ontwikkeling heeft doorgemaakt waardoor hij de omstandigheden die hem in de financiële problemen hebben gebracht thans onder controle heeft. Het enkele feit dat [X] zijn onderneming heeft gestaakt, en thans op basis van een nul-urencontract werkzaam is, is daartoe onvoldoende. Weliswaar heeft [X] gesteld dat hij zijn psychologische behandeling zelf heeft gestopt, maar hij heeft geen informatie betreffende zijn behandeling overgelegd waaruit het hof zou kunnen opmaken dat de behandeling resultaat heeft gehad en dat deze niet langer geïndiceerd is. Verder is van belang dat [X] - naar hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard - nog veel lichamelijke pijn ondervindt en dat dit hem belemmert in zijn zoektocht naar betaald werk.
2.5
Met betrekking tot [Y] overweegt het hof het volgende. Uit artikel 288, eerste lid, aanhef en onder c Fw vloeit voort dat een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alleen wordt toegewezen als de schuldenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Gebleken is dat [Y] die al ongeveer 13 jaar in Nederland verblijft, de Nederlandse taal niet machtig is en (mede) door haar analfabetisme problemen ondervindt in de (schriftelijke) communicatie met derden. Bovendien is gebleken dat de afstand van [Y] tot de arbeidsmarkt enorm is en heeft zij niet inzichtelijk gemaakt hoe zij op enigerlei wijze op zoek zou kunnen gaan naar betaald werk en baten voor de boedel zal kunnen verwerven. Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft [Y] niet aannemelijk gemaakt hoe zij ondanks deze beperkingen in staat zal zijn de verplichtingen in de schuldsaneringsregeling, in het bijzonder de inspanningsverplichting, na te komen. Dat [Y] thans een Nederlandse taalcursus volgt en anders dan voorheen thans zich meer in de maatschappij begeeft valt te prijzen, maar is nog onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
2.6
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, D.J. Oranje en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.