ECLI:NL:GHAMS:2016:708

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
23-001939-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot prostitutie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1974 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De tenlastelegging omvatte het werven, vervoeren en uitbuiten van drie vrouwen, aangeduid als [aangeefster 1], [aangeefster 2] en [aangeefster 3], die uit Roemenië afkomstig waren. De verdachte zou hen onder druk hebben gezet en misbruik hebben gemaakt van hun kwetsbare positie, door hen te dwingen tot prostitutie en hen te controleren tijdens hun werkzaamheden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouwen in een afhankelijke positie heeft gebracht, hen heeft misleid over hun verdiensten en hen heeft gedwongen een groot deel van hun inkomsten aan hem af te staan. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot [aangeefster 3], omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij haar uitbuiting. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden en heeft de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevolen. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 2].

Uitspraak

parketnummer: 23-001939-14
datum uitspraak: 28 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 april 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15/743141-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1974 ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord - HvB Zwaag te Zwaag.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 en
13 maart 2015, 9 oktober 2015, 12, 16 en 17 november 2015 en 8 december 2015 (sluiting onderzoek
ter terechtzitting). Na heropening van het onderzoek bij tussenarrest van 22 december 2015 is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep hervat en andermaal gesloten op 14 januari 2016. Overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, is dit arrest tevens gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2010 tot en met 21 september 2012 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [aangeefster 1] , door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [aangeefster 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) agressief benaderen van die [aangeefster 1] en/of het uitschelden van die [aangeefster 1] , en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) controleren van die [aangeefster 1] bij/tijdens haar werk als prostituee, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) beletten en/of verbieden om (tijdens haar werkzaamheden als prostituee) een telefoon bij zich te hebben en/of contact met haar zus te hebben, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) instrueren van die [aangeefster 1] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten.
2:
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2010 tot en met 25 oktober 2010 en/of in of omstreeks de periode van 27 oktober 2010 tot en met 1 februari 2011 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [aangeefster 2] , door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [aangeefster 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 2] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) dreigen die [aangeefster 2] in elkaar te slaan of te vermoorden als ze niet meer geld zou gaan verdienen, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) dreigen de familie van die [aangeefster 2] iets aan te doen en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) (dreigend) tegen die [aangeefster 2] zeggen dat haar alles aan gedaan kon worden omdat zij helemaal alleen was en niemand had, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) agressief benaderen van die [aangeefster 2] en/of het uitschelden van die [aangeefster 2] en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) dwingen van die [aangeefster 2] om seksuele handelingen van/met verdachte en/of zijn mededader(s) te dulden, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) controleren van die [aangeefster 2] bij/tijdens haar werk als prostituee, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) afpakken, althans in bezit houden van het paspoort en/of het geboortebewijs van die [aangeefster 2] , en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) beletten en/of verbieden van die [aangeefster 2] om (tijdens haar werkzaamheden als prostituee) een telefoon bij zich te hebben en/of contact met haar zus te hebben, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [aangeefster 2] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [aangeefster 2] en/of het instrueren van die [aangeefster 2] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten.
3:
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 18 oktober 2010 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [aangeefster 3] , door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [aangeefster 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 3] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
[in Roemenië]
- het maken van foto's van die [aangeefster 3] in lingerie en/of het versturen van die foto's naar Nederland;
- het regelen en/of betalen van een paspoort voor die [aangeefster 3] ;
- het brengen van die [aangeefster 3] (per auto) naar Nederland;
[in Nederland]
- het beledigend en/of kleinerend en/of met verheven stem toespreken van die [aangeefster 3] ;
- het voorhouden van die [aangeefster 3] dat ze (zonder geld) naar Roemenië zou worden teruggestuurd wanneer zij onvoldoende geld zou verdienen met haar prostitutiewerkzaamheden;
- het controleren van die [aangeefster 3] op haar werkplek(ken) en/of het door die [aangeefster 3] laten afleggen van verantwoording over de door die [aangeefster 3] met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende geldbedragen; - het halen en/of brengen van die [aangeefster 3] van en/of naar haar werkplek(ken);
- het regelen en/of aanvragen van een werkvergunning voor die [aangeefster 3] , en/of
- het regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [aangeefster 3] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [aangeefster 3] en/of het instrueren van die [aangeefster 3] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten en/of het instueren van die [aangeefster 3] hoe zij haar (prostitutie)klant(en) in het Engels te woord moest staan.
4:
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië en/of te Hongarije,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9 en/of sub 3) wetboek van strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Omvang van het hoger beroep van de verdachte
De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan hoger beroep gegeven vrijspraken.
Nu ook de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis waarbij de verdachte is vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 en 3 is ten laste gelegd strekt het hoger beroep zich wel tot deze feiten uit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 3
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3, mensenhandel [aangeefster 3]
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het medeplegen van uitbuiting van [aangeefster 3] (hierna: [aangeefster 3] ) wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard, nu vanuit Roemenië foto’s van [aangeefster 3] naar de verdachte zijn verstuurd, zij in zijn woning is ontvangen bij aankomst in Nederland, de verdachte de huisvesting heeft geregeld en haar heeft geïnstrueerd. Ook moest zij geld aan de verdachte afstaan. Weliswaar is zijn rol een mindere geweest, maar deze was zodanig dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, aldus de advocaat-generaal.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte samen met een ander zou hebben gewerkt aan de uitbuiting van [aangeefster 3] en uit het dossier evenmin valt af te leiden waaruit de (dwang)middelen tegen [aangeefster 3] zouden hebben bestaan, terwijl hij ook geen voordeel heeft getrokken uit de vermeende uitbuiting van [aangeefster 3] .
Het hof acht, evenals de rechtbank en met de raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [aangeefster 3] met gebruikmaking van één of meer van de ten laste gelegde (dwang)middelen heeft geworven, vervoerd, overgebracht of gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting (art. 273f lid 1 sub 1 Sr.), haar heeft bewogen tot het verrichten van seksuele diensten (art. 273f lid 1 sub 4 Sr.) en/of haar heeft gedwongen of bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen (art. 273f lid 1 sub 9 Sr.). Voor het (medeplegen van) werven, vervoeren of overbrengen van [aangeefster 3] ontbreekt het wettig bewijs, nu het hof het aan verdachte toesturen van foto’s van [aangeefster 3] daarvoor onvoldoende acht. Voorts staat weliswaar vast dat de verdachte [aangeefster 3] bij eerste aankomst in Nederland heeft gehuisvest, maar het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat de verdachte zich bewust is geweest van het feit dat [aangeefster 3] in een kwetsbare positie verkeerde en daarvan misbruik heeft gemaakt, dan wel dat hij zich bewust moet zijn geweest – in die zin dat hij daarop ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad – van de relevante feitelijke omstandigheden waarin [aangeefster 3] verkeerde en misbruik heeft gemaakt van uit die feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht.
Evenmin zijn er voldoende aanknopingspunten om een van de andere ten laste gelegde (dwang)middelen uit artikel 273f lid 1, sub 1, wettig en overtuigend bewezen te achten.
Ook bevat het dossier onvoldoende grond voor het bewijs dat de verdachte nauw en bewust met een of meer medeverdachte(n) heeft samengewerkt bij (het trekken van voordeel uit) de uitbuiting van [aangeefster 3] , dan wel dat feit alleen heeft gepleegd. Weliswaar zijn daarvoor wel enige aanknopingspunten te vinden, maar [aangeefster 3] zelf heeft (ook) verklaard dat de rol van de verdachte “bijna niets” was, slechts dat hij “een soort baas van het huis” was. Ten aanzien van de afdracht van geld aan de verdachte heeft [aangeefster 3] enigszins wisselend verklaard, zodat niet met een voor de bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is vast te stellen dat de verdachte uit de uitbuiting van [aangeefster 3] voordeel heeft getrokken.
De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen / bespreking van verweren
Ten aanzien van feit 1 en 2
Eén bron, betrouwbaarheid van aangeefsters
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van getuigen (zoals [aangeefster 2] , [aangeefster 4] en [aangeefster 5] ) alle zijn terug te voeren op één bron, te weten aangeefster [aangeefster 1] zelf. De verklaring van getuigen zouden slechts berusten op hetgeen zij van [aangeefster 1] hebben gehoord. Daarnaast zouden de verklaringen van de ‘vermeende slachtoffers’ niet betrouwbaar zijn.
Het hof verwerpt dit verweer, nu uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de verklaringen van getuigen niet slechts zijn terug te voeren op hetgeen zij van [aangeefster 1] hebben gehoord, maar ook op hun eigen waarneming(en).
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verschillende aangeefsters die belastend hebben verklaard over de verdachte (met name de verklaringen van [aangeefster 1] , [aangeefster 2] , [aangeefster 3] en [aangeefster 4] ), overweegt het hof dat het deze verklaringen met de nodige behoedzaamheid heeft bezien en gewogen. Hoewel aan de verdediging moet worden toegegeven dat de verklaringen niet in alle details consistent zijn, komen zij op hoofdlijnen overeen en vinden deze, ook in detail, steun in elkaar alsmede in andere objectieve bewijsmiddelen. Deze verklaringen worden dan ook betrouwbaar geacht en zijn bruikbaar voor het bewijs.
Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van de bewezen verklaarde dwangmiddelen ten opzichte van [aangeefster 1]
II.1 Misleiding
De raadsvrouw heeft bepleit dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft aangenomen dat sprake was van misleiding. Uit het dossier, zoals de overzichten van moneytransfers, blijkt dat [aangeefster 1] wel degelijk over eigen geld heeft kunnen beschikken.
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de verklaringen van [aangeefster 1] gedetailleerd en op cruciale punten consistent zijn en onder meer worden ondersteund door de verklaringen van getuigen [aangeefster 2] en [aangeefster 4] . Daaruit vloeit voort dat de verdachte [aangeefster 1] heeft doen geloven dat hij (ook) verliefd op haar was en dat hij haar geld voor haar zou bewaren of sparen, teneinde samen in Roemenië een nieuw leven te kunnen beginnen. De verdachte heeft haar tevens gezegd dat zij 50% van haar verdiensten zou krijgen. In werkelijkheid heeft zij slechts 10 tot 15 euro per dag ontvangen en is het merendeel van de verdiensten van [aangeefster 1] door de verdachte ingenomen en door hem gehouden. Daarmee heeft de verdachte [aangeefster 1] misleid, waaraan niet af doet dat zij enkele keren geld naar haar kinderen heeft mogen overmaken.
II.2 Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en een kwetsbare positie
De raadsvrouw heeft betoogd dat geen sprake is geweest van het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en een kwetsbare positie, nu men in Roemenië over het algemeen met een armoedig bestaan kampt, het niet aan de verdachte kan worden verweten dat [aangeefster 1] haar kinderen in Roemenië heeft achtergelaten en zij goed Engels sprak, terwijl ook de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst.
Het hof overweegt als volgt.
1.
Juridisch kader
Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ is, evenals het begrip ‘misbruik van een kwetsbare positie’, ontleend aan art. 273f Sr. Uit de wetsgeschiedenis (de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot art. 250ter (oud) Sr (Stb. 1993, 679), welk artikel is geïncorporeerd in art. 273a (oud) Sr, dat vernummerd is tot het huidige art. 273f Sr), blijkt dat ‘misbruik van uit feitelijk overwicht voortvloeiende verhoudingen’ kan worden verondersteld:

indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. Met deze objectivering van het bestanddeel inzake misbruik wordt in artikel 250bis Sr (nieuw) bescherming geboden aan personen die in een seksinrichting in een uitbuitingssituatie werkzaam zijn en wordt zowel bestuurlijk als justitieel optreden mogelijk gemaakt tegen personen die iemand in een dergelijke situatie houden. (…). Onder de toepassing van het nu voorgestelde artikel 250ter Sr zullen bovendien ook diegenen vallen die gebruik makend van een uitbuitingssituatie enige handeling ondernemen waarvan zij weten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt. De hier bedoelde uitbuitingssituaties zullen zich onder meer nogal eens voordoen ten aanzien van personen, die uit het buitenland komen, personen die verslaafd zijn aan verdovende middelen en zeer jonge personen.”(…)

De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. De omstandigheid dat het slachtoffer reeds eerder bij prostitutie betrokken was, vormt op zich geen aanwijzing inzake vrijwilligheid.” (Kamerstukken II 1988/89, 21 207, nr. 3).
Aan de memorie van antwoord bij genoemd wetsvoorstel kan het volgende worden ontleend.:

Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan(...).” (Kamerstukken II 1988/89, 21 027, nr. 5).
2.
Feiten
Uit de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen vloeit voort dat [aangeefster 1] uit Roemenië afkomstig is, daar in een slechte financiële situatie verkeerde en twee jonge kinderen had. In Nederland aangekomen is zij, in een vreemd land waarvan zij de taal niet sprak, naar de verdachte gebracht, die hier al verbleef, haar wegwijs maakte en instrueerde over de prostitutiewerkzaamheden. Zij werd bovendien verliefd op hem, terwijl hij haar geld innam en haar toezegde dat hij dat geld voor haar zou bewaren. [aangeefster 1] heeft slechts een zeer gering deel van haar verdiensten mogen behouden/van de verdachte ontvangen.
3.
Beoordeling
[aangeefster 1] is gelet op het voorgaande in een van de verdachte afhankelijke positie komen te verkeren waarbij zij niet, of in elk geval slechts in verminderde mate, de mogelijkheid had een bewuste keuze te maken en haar redelijkerwijs geen andere optie overbleef dan in de prostitutie te blijven werken.
Dat zij aanvankelijk op vrijwillige basis in de prostitutie is gaan werken, maakt dit niet anders.
Tevens blijkt uit de gebruikte bewijsmiddelen – met name uit de verklaring van aangeefster, ondersteund door de verklaring van [aangeefster 4] waaruit blijkt dat [aangeefster 1] met de verdachte discussieerde over het sturen van geld naar haar kinderen – dat de verdachte zich bewust is geweest van het feit dat [aangeefster 1] in een kwetsbare positie verkeerde en daarvan misbruik heeft gemaakt, alsmede misbruik heeft gemaakt van uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Hij wist immers dat zij uit Roemenië afkomstig was, in een slechte financiële positie verkeerde, in een vreemd land verbleef waarvan zij de taal niet sprak, twee jonge kinderen in Roemenië had en dat zij geld naar haar kinderen wilde sturen, terwijl zij bovendien verliefd op hem was. Dat de keuze om haar kinderen achter te laten niet aan de verdachte kan worden geweten en dat [aangeefster 1] zelf – in elk geval deels – de Engelse taal beheerste doet aan het voorgaande niet af.
II.3 Oogmerk van uitbuiting
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat het oogmerk van de verdachte gericht op de uitbuiting van [aangeefster 1] ontbreekt, aangezien het besluit tot werken in de prostitutie door [aangeefster 1] al was genomen voordat zij naar Nederland kwam en bij de verdachte het noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het feit dat [aangeefster 1] door hem werd uitgebuit, ontbrak.
Het hof overweegt als volgt.
Door te handelen op de wijze zoals de verdachte heeft gedaan – waarbij hij [aangeefster 1] heeft misleid, misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en het overgrote deel van de verdiensten van [aangeefster 1] heeft ingenomen, althans naar eigen goeddunken heeft besteed – heeft de verdachte [aangeefster 1] uitgebuit en kan het niet anders zijn dan dat hij het oogmerk van uitbuiting heeft gehad. Dat het noodzakelijkheidsbewustzijn bij de verdachte zou hebben ontbroken, strookt niet met de verklaring van [aangeefster 1] , ondersteund door anderen, dat hij al haar geld innam.
De omstandigheid dat [aangeefster 1] al voordat zij bij de verdachte kwam, had besloten in de prostitutie te gaan werken maakt het voorgaande niet anders.
Overige verweren
Voor het overige behoeven de verweren van de raadsvrouw geen bespreking meer, aangezien deze hetzij onderdelen van de tenlastelegging betreffen waarvan de verdachte wordt vrijgesproken, hetzij deze worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de bewezen verklaarde dwangmiddelen ten opzichte van [aangeefster 2]
Feiten
Uit de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen vloeit voort dat [aangeefster 2] uit Roemenië afkomstig was, daar in een slechte financiële situatie verkeerde en twee jonge kinderen had. In Nederland aangekomen is zij, in een vreemd land waarvan zij de taal niet sprak, naar de verdachte gebracht, die hier al verbleef, haar wegwijs maakte en instrueerde over de prostitutiewerkzaamheden, haar controleerde en haar paspoort en geboortebewijs innam. Ook verschafte hij werkkleding (lingerie) aan [aangeefster 2] . [aangeefster 2] heeft steeds een gedeelte van haar verdiensten aan de verdachte afgedragen.
Beoordeling
[aangeefster 2] is gelet op het voorgaande in een van de verdachte afhankelijke positie komen te verkeren waarbij zij niet, of in elk geval slechts in verminderde mate, de mogelijkheid had een bewuste keuze te maken en haar redelijkerwijs geen andere optie overbleef dan in de prostitutie te blijven werken.
Dat zij aanvankelijk op vrijwillige basis in de prostitutie is gaan werken, maakt dit niet anders.
Nu [aangeefster 2] enige tijd bij de verdachte heeft verbleven, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte zich bewust is geweest van het feit dat [aangeefster 2] in een kwetsbare positie verkeerde en daarvan misbruik heeft gemaakt, alsmede misbruik heeft gemaakt van uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Hij wist immer dat zij uit Roemenië afkomstig was en in een vreemd land verbleef waarvan zij de taal niet sprak.
Bewijsoverweging feit 4 criminele organisatie
Standpunt van de raadsvrouw ten aanzien van feit 4.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 4 is tenlastegelegd. Er was geen sprake van een duurzaam onderling samenwerkingsverband waarbij verdachte betrokken is geweest, geen overlegstructuur, geen aansturing, geen professionele afscherming, geen intimidatie en geen gezamenlijk doel. Hij kan niet als passend binnen de criminele organisatie worden aangemerkt.
Het oordeel en de overwegingen van het hof ten aanzien van feit 4
Vooropgesteld moet worden dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de zin van art. 140 Sr sprake is indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Gelet op hetgeen de bewijsmiddelen inhouden bestond er een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere hiërarchie en heeft de verdachte daartoe behoord. Voorts heeft hij een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot het oogmerk van de organisatie, te weten mensenhandel. Hij heeft vanuit in Roemenië foto’s van de [medeverdachte 1] ontvangen en hem laten weten dat [aangeefster 2] , [aangeefster 1] en [aangeefster 3] geschikt waren voor prostitutiewerkzaamheden. Vervolgens heeft hij hen een verblijfplaats geboden en huisvesting geregeld, geregeld dat zij in de prostitutie konden gaan werken, hen de werkzaamheden uitgelegd en [aangeefster 1] al haar geld aan hem laten afstaan. De [medeverdachte 1] heeft [aangeefster 2] al het geld dat zij in de prostitutie verdiende aan hem laten afstaan. Gelet op dit alles heeft de verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan het criminele samenwerkingsverband. Het verweer faalt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 1 juli 2012 te Alkmaar en te Amsterdam en te Amstelveen,
een ander, genaamd [aangeefster 1] ,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door een feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting, en
3) heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 1] ,
waarbij die feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het door verdachte instrueren van die [aangeefster 1] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten.
2:
hij in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 25 oktober 2010 te Alkmaar en te Amsterdam,
een ander, genaamd [aangeefster 2] ,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door feitelijkheden en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 2] ,
waarbij die feitelijkheden hebben bestaan uit:
- het door verdachte controleren van die [aangeefster 2] tijdens haar werk als prostituee, en
- het door verdachte in bezit houden van het paspoort en het geboortebewijs van die [aangeefster 2] , en
- het door verdachte regelen en betalen van een werkkamer voor die [aangeefster 2] en het geven van werkkleding (lingerie) aan die [aangeefster 2] en het instrueren van die [aangeefster 2] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten.
4:
hij in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 1 juli 2012 te Alkmaar en te Amsterdam en/of te Roemenië heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel, als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelenzijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
mensenhandel.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen beslist dat deze zullen worden verbeurd verklaard, dan wel worden onttrokken aan het verkeer.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof (ten aanzien van feit 4) de gevangenneming van de verdachte zal gelasten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel ten aanzien van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] . Hij heeft daarbij (onder meer) gebruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze vrouwen verkeerden. Na hun aankomst in Nederland heeft hij [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ondergebracht in een woning en heeft hij hen geïnstrueerd over de tarieven die zij voor hun prostitutiewerkzaamheden moesten vragen en welke handelingen zij moesten verrichten.
De verdachte heeft [aangeefster 1] er gedurende een periode van ongeveer twintig maanden toe bewogen het grootste deel van de opbrengst uit haar prostitutie-werkzaamheden aan hem af te dragen en zoveel mogelijk te werken en geld te verdienen. Door [aangeefster 1] in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden werden gespaard teneinde samen met de verdachte in Roemenië een nieuw leven te kunnen beginnen, heeft hij haar misleid. Tijdens het verblijf van [aangeefster 2] in Nederland, gedurende een periode van ongeveer twee maanden, heeft de verdachte haar paspoort en geboortebewijs in bezit gehouden en heeft hij haar ertoe bewogen iedere dag 50 euro uit haar prostitutiewerkzaamheden aan hem af te dragen. De verdachte heeft aldus [aangeefster 1] en [aangeefster 2] uitgebuit en zich ten koste van hen verrijkt. Daarnaast is gebleken dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van mensenhandel op soortgelijke wijze als hierboven beschreven. Door zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarbij hij, met miskenning van de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, zijn eigen belangen op de voorgrond heeft gesteld. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog gedurende lange tijd psychische en emotionele schade van kunnen ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 oktober 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Nu het onder 4 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard, zal de vordering tot gevangenneming worden toegewezen.
Verbeurdverklaring
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die de verdachte toebehoren dan wel door hem ten eigen bate kunnen worden aangewend, zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen, dan wel aangezien de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen zijn begaan of voorbereid.
- 1 telefoontoestel, kleur zwart, van het merk SAMSUNG (398537);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398551);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398554);
- 1 SIM-kaart van het merk ORANGE, met reg. nr. [sim-nummer]
- een geldbedrag groot 1.132,20 euro.
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp – een (vals) identiteitsbewijs Roumania [ID nummer] ten name van [naam paspoort] , geboren op [geboortedatum 2], met reg. nr. [registratie nummer] – is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen.
Het behoort aan de verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 155.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 55.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De materiële schade is daarbij begroot uitgaande van een bedrag van 125 euro per dag, gedurende een periode van twintig maanden, zeven dagen per week. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de begindatum waarop de benadeelde is aangevangen met haar werkzaamheden in de prostitutie, door het hof op basis van haar verklaring gesteld op 7 september 2010.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De materiële schade is daarbij begroot ervan uitgaande dat de benadeelde partij zestig dagen heeft gewerkt en iedere dag een bedrag van 50 euro aan de verdachte diende af te staan.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de begindatum waarop de benadeelde is aangevangen met haar werkzaamheden in de prostitutie, door het hof op basis van haar verklaring gesteld op 24 augustus 2010.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 57, 140 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 telefoontoestel, kleur zwart, van het merk SAMSUNG (398537);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398551);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398554);
- 1 SIM-kaart van het merk ORANGE, met reg. nr. [sim-nummer]
- een geldbedrag groot 1.132,20 euro.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een (vals) identiteitsbewijs Roumania [ID nummer] ten name van [naam paspoort] , geboren op [ID nummer], met reg. nr. [registratie nummer].
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 telefoonkaart, merk GT. MOBILE met reg. nummer [reg. nummer 1]);
  • 1 SIM-kaart van het merk LEBARA met reg. nr. IQPP ([reg. nummer 2])
  • 2 SIM-kaarten van het merk GNANAM (398377)
  • 1 SIM-kaart van het merk LEBARA, met reg. nr. [reg. nummer 4];
  • 1 telefoontoestel, kleur zwart/geel, van het merk NOKIA (398401);
  • 1 telefoontoestel, kleur zwart, van het merk NOKIA (398397);
  • een portemonnee, kleur zwart, inhoudende 4 pasjes (398541)
  • een USB-stick van het merk T-MOBILE, met reg. nr. 398359.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 77.500,00 (zevenenzeventigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 70.000,00 (zeventigduizend euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 77.500,00 (zevenenzeventigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 70.000,00 (zeventigduizend euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangeefster 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.A.F. Gerding en mr. H.M.J. Quaedvlieg in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2016.
========================================================================
[....]