Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van de bewezen verklaarde dwangmiddelen ten opzichte van [aangeefster 2]
Feiten
Uit de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen vloeit voort dat [aangeefster 2] uit Roemenië afkomstig was, daar in een slechte financiële situatie verkeerde en twee jonge kinderen had. In Nederland aangekomen is zij, in een vreemd land waarvan zij de taal niet sprak, naar de verdachte gebracht, die hier al verbleef, haar wegwijs maakte en instrueerde over de prostitutiewerkzaamheden, haar controleerde en haar paspoort en geboortebewijs innam. Ook verschafte hij werkkleding (lingerie) aan [aangeefster 2] . [aangeefster 2] heeft steeds een gedeelte van haar verdiensten aan de verdachte afgedragen.
Beoordeling
[aangeefster 2] is gelet op het voorgaande in een van de verdachte afhankelijke positie komen te verkeren waarbij zij niet, of in elk geval slechts in verminderde mate, de mogelijkheid had een bewuste keuze te maken en haar redelijkerwijs geen andere optie overbleef dan in de prostitutie te blijven werken.
Dat zij aanvankelijk op vrijwillige basis in de prostitutie is gaan werken, maakt dit niet anders.
Nu [aangeefster 2] enige tijd bij de verdachte heeft verbleven, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte zich bewust is geweest van het feit dat [aangeefster 2] in een kwetsbare positie verkeerde en daarvan misbruik heeft gemaakt, alsmede misbruik heeft gemaakt van uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Hij wist immer dat zij uit Roemenië afkomstig was en in een vreemd land verbleef waarvan zij de taal niet sprak.
Bewijsoverweging feit 4 criminele organisatie
Standpunt van de raadsvrouw ten aanzien van feit 4.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 4 is tenlastegelegd. Er was geen sprake van een duurzaam onderling samenwerkingsverband waarbij verdachte betrokken is geweest, geen overlegstructuur, geen aansturing, geen professionele afscherming, geen intimidatie en geen gezamenlijk doel. Hij kan niet als passend binnen de criminele organisatie worden aangemerkt.
Het oordeel en de overwegingen van het hof ten aanzien van feit 4
Vooropgesteld moet worden dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in de zin van art. 140 Sr sprake is indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Gelet op hetgeen de bewijsmiddelen inhouden bestond er een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere hiërarchie en heeft de verdachte daartoe behoord. Voorts heeft hij een aandeel gehad in de gedragingen die strekken tot het oogmerk van de organisatie, te weten mensenhandel. Hij heeft vanuit in Roemenië foto’s van de [medeverdachte 1] ontvangen en hem laten weten dat [aangeefster 2] , [aangeefster 1] en [aangeefster 3] geschikt waren voor prostitutiewerkzaamheden. Vervolgens heeft hij hen een verblijfplaats geboden en huisvesting geregeld, geregeld dat zij in de prostitutie konden gaan werken, hen de werkzaamheden uitgelegd en [aangeefster 1] al haar geld aan hem laten afstaan. De [medeverdachte 1] heeft [aangeefster 2] al het geld dat zij in de prostitutie verdiende aan hem laten afstaan. Gelet op dit alles heeft de verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan het criminele samenwerkingsverband. Het verweer faalt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 1 juli 2012 te Alkmaar en te Amsterdam en te Amstelveen,
een ander, genaamd [aangeefster 1] ,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door een feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting, en
3) heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 1] ,
waarbij die feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het door verdachte instrueren van die [aangeefster 1] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten.
2:
hij in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 25 oktober 2010 te Alkmaar en te Amsterdam,
een ander, genaamd [aangeefster 2] ,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door feitelijkheden en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster 2] ,
waarbij die feitelijkheden hebben bestaan uit:
- het door verdachte controleren van die [aangeefster 2] tijdens haar werk als prostituee, en
- het door verdachte in bezit houden van het paspoort en het geboortebewijs van die [aangeefster 2] , en
- het door verdachte regelen en betalen van een werkkamer voor die [aangeefster 2] en het geven van werkkleding (lingerie) aan die [aangeefster 2] en het instrueren van die [aangeefster 2] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten.
4:
hij in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 1 juli 2012 te Alkmaar en te Amsterdam en/of te Roemenië heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel, als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelenzijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen beslist dat deze zullen worden verbeurd verklaard, dan wel worden onttrokken aan het verkeer.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof (ten aanzien van feit 4) de gevangenneming van de verdachte zal gelasten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel ten aanzien van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] . Hij heeft daarbij (onder meer) gebruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze vrouwen verkeerden. Na hun aankomst in Nederland heeft hij [aangeefster 1] en [aangeefster 2] ondergebracht in een woning en heeft hij hen geïnstrueerd over de tarieven die zij voor hun prostitutiewerkzaamheden moesten vragen en welke handelingen zij moesten verrichten.
De verdachte heeft [aangeefster 1] er gedurende een periode van ongeveer twintig maanden toe bewogen het grootste deel van de opbrengst uit haar prostitutie-werkzaamheden aan hem af te dragen en zoveel mogelijk te werken en geld te verdienen. Door [aangeefster 1] in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat haar verdiensten uit prostitutiewerkzaamheden werden gespaard teneinde samen met de verdachte in Roemenië een nieuw leven te kunnen beginnen, heeft hij haar misleid. Tijdens het verblijf van [aangeefster 2] in Nederland, gedurende een periode van ongeveer twee maanden, heeft de verdachte haar paspoort en geboortebewijs in bezit gehouden en heeft hij haar ertoe bewogen iedere dag 50 euro uit haar prostitutiewerkzaamheden aan hem af te dragen. De verdachte heeft aldus [aangeefster 1] en [aangeefster 2] uitgebuit en zich ten koste van hen verrijkt. Daarnaast is gebleken dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van mensenhandel op soortgelijke wijze als hierboven beschreven. Door zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarbij hij, met miskenning van de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers, zijn eigen belangen op de voorgrond heeft gesteld. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog gedurende lange tijd psychische en emotionele schade van kunnen ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 oktober 2015 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Nu het onder 4 ten laste gelegde bewezen zal worden verklaard, zal de vordering tot gevangenneming worden toegewezen.
Verbeurdverklaring
De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, die de verdachte toebehoren dan wel door hem ten eigen bate kunnen worden aangewend, zullen worden verbeurd verklaard aangezien zij geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde zijn verkregen, dan wel aangezien de bewezenverklaarde feiten met behulp van die voorwerpen zijn begaan of voorbereid.
- 1 telefoontoestel, kleur zwart, van het merk SAMSUNG (398537);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398551);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398554);
- 1 SIM-kaart van het merk ORANGE, met reg. nr. [sim-nummer]
- een geldbedrag groot 1.132,20 euro.
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp – een (vals) identiteitsbewijs Roumania [ID nummer] ten name van [naam paspoort] , geboren op [geboortedatum 2], met reg. nr. [registratie nummer] – is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen.
Het behoort aan de verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 155.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 55.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De materiële schade is daarbij begroot uitgaande van een bedrag van 125 euro per dag, gedurende een periode van twintig maanden, zeven dagen per week. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de begindatum waarop de benadeelde is aangevangen met haar werkzaamheden in de prostitutie, door het hof op basis van haar verklaring gesteld op 7 september 2010.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.600,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De materiële schade is daarbij begroot ervan uitgaande dat de benadeelde partij zestig dagen heeft gewerkt en iedere dag een bedrag van 50 euro aan de verdachte diende af te staan.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de begindatum waarop de benadeelde is aangevangen met haar werkzaamheden in de prostitutie, door het hof op basis van haar verklaring gesteld op 24 augustus 2010.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 57, 140 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 telefoontoestel, kleur zwart, van het merk SAMSUNG (398537);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398551);
- 1 telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398554);
- 1 SIM-kaart van het merk ORANGE, met reg. nr. [sim-nummer]
- een geldbedrag groot 1.132,20 euro.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een (vals) identiteitsbewijs Roumania [ID nummer] ten name van [naam paspoort] , geboren op [ID nummer], met reg. nr. [registratie nummer].
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 telefoonkaart, merk GT. MOBILE met reg. nummer [reg. nummer 1]);
- 1 SIM-kaart van het merk LEBARA met reg. nr. IQPP ([reg. nummer 2])
- 2 SIM-kaarten van het merk GNANAM (398377)
- 1 SIM-kaart van het merk LEBARA, met reg. nr. [reg. nummer 4];
- 1 telefoontoestel, kleur zwart/geel, van het merk NOKIA (398401);
- 1 telefoontoestel, kleur zwart, van het merk NOKIA (398397);
- een portemonnee, kleur zwart, inhoudende 4 pasjes (398541)
- een USB-stick van het merk T-MOBILE, met reg. nr. 398359.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 77.500,00 (zevenenzeventigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 70.000,00 (zeventigduizend euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 77.500,00 (zevenenzeventigduizend vijfhonderd euro) bestaande uit € 70.000,00 (zeventigduizend euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 7 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 2] ter zake van het onder
2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[aangeefster 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R.A.F. Gerding en mr. H.M.J. Quaedvlieg in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 januari 2016.
========================================================================
[....]