ECLI:NL:GHAMS:2016:688

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
23-003735-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende het aanwezig hebben van GHB en XTC

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het aanwezig hebben van XTC en/of MDMA. Het hof oordeelde dat de dagvaarding cumulatief was opgesteld en dat het hoger beroep onbeperkt was ingesteld, waardoor het ook gericht was tegen de vrijspraak. Volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er echter geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 januari 2016 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7 XTC-pillen en een hoeveelheid GHB op 21 juni 2014 te Haarlem. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit en er bij de aanhouding ook andere drugs waren aangetroffen.

Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, met dien verstande dat hij op 21 juni 2014 te Haarlem opzettelijk aanwezig had gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB. Het hof legde een geldboete van € 250,00 op en 5 dagen hechtenis, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 50 uren. De beslissing van het hof werd genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-003735-14
datum uitspraak: 28 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 september 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 15-136103-14 en 03-130058-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd ten aanzien van het aanwezig hebben van XTC en/of MDMA. Naar oordeel van het hof is de dagvaarding cumulatief opgesteld. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende gammahydroxybutyraat (GHB), zijnde MDMA en/of gammahydroxybutyraat (GHB) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere strafoplegging dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. Hiertoe is aangevoerd dat het slechts om een kleine hoeveelheid vloeistof gaat die mogelijk GHB bevat. Bij een hoeveelheid van 5ml of minder bepaalt de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrug (2015R18) dat het gaat om een hoeveelheid voor eigen gebruik waarbij wordt afgezien van verdere vervolging. Verdachte is daarom ten onrechte vervolgd, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt dit verweer. Bij de aanhouding van de verdachte zijn behalve de hoeveelheid vermoedelijke GHB ook nog 7 pillen XTC aangetroffen. Daarnaast was sprake van recidive. Verdachte is immers eerder veroordeeld wegens het aanwezig hebben van harddrugs. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid de verdachte heeft kunnen vervolgen ongeacht de specifieke hoeveelheid GHB. Het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen.

Bespreking bewijsverweer

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het aanwezig hebben van GHB. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat een laboratoriumrapport ontbreekt en slechts uit een indicatieve test blijkt dat het om GHB zou gaan. Middels het overleggen van een proces-verbaal heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat een indicatieve test niet betrouwbaar is en dat in de praktijk blijkt dat deze na de uitslag van de definitieve test in sommige gevallen onjuist blijkt te zijn.
Het hof verwerpt het verweer. Door de verdachte is verklaard dat de inhoud van het flesje GHB betrof. Deze verklaring vindt bevestiging in de uitslag van de indicatieve test waaruit blijkt dat deze positief reageerde op de aanwezigheid van GHB in de onderzochte vloeistof . De enkele bestrijding van de raadsvrouw dat het om GHB gaat, acht het hof onder deze omstandigheden onvoldoende om op dit punt tot een ander oordeel te komen dan de politierechter. Het overgelegde stuk, dat overigens geen betrekking heeft op een onderzoek naar GHB, maakt dit niet anders. Het verweer wordt verworpen.
Het meer subsidiair gevoerde verweer van de raadsvrouw dat de verdachte ten aanzien van de GHB ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging nu het gaat om een kleine hoeveelheid die gedoogd wordt en niet strafrechtelijk wordt vervolgd, wordt eveneens verworpen. De hoeveelheid die bij de verdachte is aangetroffen is onbekend. Mocht dit slechts een kleine hoeveelheid zijn dan is het hof, onder verwijzing naar de overweging ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, van oordeel dat dit geen grond is om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging..

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juni 2014 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis, waarvan 25 uren, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een hoeveelheid GHB voorhanden gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit verboden verdovende middel schadelijk is voor de gezondheid. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 december 2015 is de verdachte eerder ter zake van overtreding van de Opiumwet onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw betoogd. Gelet op het overige door de raadsvrouw naar voren gebrachte acht het hof, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de Politierechter te Limburg van 11 oktober 2013 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de vrijspraak ten aanzien van de tenlastegelegde XTC en/of MDMA.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Limburg van 11 oktober 2013, parketnummer 03-130058-13, te weten:
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M.W. Groenendijk en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van mr. J.G.W. van Rede, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 januari 2016.
Mr. E. Mijnsberge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[adres]