In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van het aanwezig hebben van XTC en/of MDMA. Het hof oordeelde dat de dagvaarding cumulatief was opgesteld en dat het hoger beroep onbeperkt was ingesteld, waardoor het ook gericht was tegen de vrijspraak. Volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er echter geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak.
Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 januari 2016 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7 XTC-pillen en een hoeveelheid GHB op 21 juni 2014 te Haarlem. Het hof verwierp het verweer van de raadsvrouw dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, omdat de verdachte eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit en er bij de aanhouding ook andere drugs waren aangetroffen.
Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, met dien verstande dat hij op 21 juni 2014 te Haarlem opzettelijk aanwezig had gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB. Het hof legde een geldboete van € 250,00 op en 5 dagen hechtenis, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 50 uren. De beslissing van het hof werd genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte.