ECLI:NL:GHAMS:2016:680

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
23-002940-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en handel in verdovende middelen met bewijsuitsluiting van OVC-gesprekken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft de verdachte nu veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en de handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne en MDMA (XTC). Het hof heeft gebruik gemaakt van heimelijke geluidsopnames (OVC-gesprekken) als bewijs, ondanks dat één van de opnames niet meer beschikbaar was. De verdediging voerde aan dat dit een schending van het recht op een eerlijk proces opleverde, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte een actieve rol had binnen de organisatie en dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook beslissingen van de rechtbank ten aanzien van inbeslaggenomen goederen overgenomen en verbeurdverklaring van deze goederen uitgesproken.

Uitspraak

parketnummer: 23-002940-14
datum uitspraak: 26 februari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2014 in de strafzaak onder de parketnummers 13-665309-13 en 13-651850-11 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres 1] .

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd onder de kopjes ‘(in Amsterdam en/of Enschede)’, ‘(in Kalmthout, althans in België)’, ‘(in Amsterdam, [adres 2] , althans in Nederland)’, ‘(in Amsterdam, [adres 3] , althans in Nederland)’ en van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd onder het tweede gedachtestreepje (‘725,1 gram MDMA (XTC) (waaronder 2696 tabletten), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 588,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 5.587,9 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (in Kalmthout, althans in België)’). Het hof is van oordeel dat ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde, waarin feiten zijn ten laste gelegd die van elkaar zijn gescheiden door de woorden ‘en/of’, sprake is van een cumulatieve tenlastelegging.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven deelbeslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven deelbeslissingen tot vrijspraak, zoals hiervoor aangegeven.
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de appèlschriftuur van de officieren van justitie en de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, evenmin gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen deelbeslissing tot vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 407 Sv, zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, bij gebrek aan enig belang bij de voortzetting daarvan in zoverre.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het ingestelde hoger beroep

De raadsvrouw heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, aangezien de appèlschriftuur van het openbaar ministerie na de daarvoor geldende termijn is ingediend. Nu voor deze termijnoverschrijding door het openbaar ministerie onvoldoende rechtvaardigingsgronden zijn aangevoerd moet het ingestelde hoger beroep op grond van artikel 416, derde lid Sv niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus de raadsvrouw.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De officieren van justitie hebben op 23 juli 2014 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2014, waarna op 15 oktober 2014 een schriftuur houdende grieven is ingediend.
Artikel 410, eerste lid, Sv, bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, moet indienen. Indien van de zijde van het openbaar ministerie een dergelijke schriftuur niet is ingediend,
kanhet door de officier van justitie ingestelde hoger beroep, zonder onderzoek van de zaak zelf, niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus artikel 416, derde lid, Sv. Die bepaling is ook van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend.
Het hof overweegt dat de bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep van artikel 416, derde lid Sv, een discretionaire bevoegdheid betreft. De officieren van justitie hebben bij appèlschriftuur als redenen voor het tardief indienen daarvan gegeven de omvang van de zaak, het (interne) overleg over de inhoud van de schriftuur en de vakantieperiode. Gelet op de door de officieren van justitie genoemde redenen en de duur van de overschrijding van de inzendtermijn overweegt het hof dat het belang van het appèl in casu zwaarder dient te wegen dan het belang dat gemoeid is met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om zijn appèlschriftuur tijdig in te dienen. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2015, 14, 15 en 16 december 2015, 12 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2012 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Kalmthout en/of Kapellen en/of elders in België, heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door (onder meer) verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] ,

welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- het (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of het (telkens) telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of leveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten, in elk geval van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II (Artikel 2 en/of 3 Opiumwet)
en/of
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet (Artikel 10a Opiumwet),
welke deelneming onder meer bestond in/uit het (samen met een of meer andere deelnemer(s) aan die organisatie) (telkens):
- ontwikkelen van plannen om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en/of
- inkopen en/of verkopen en/of vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine en/of hennep, althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst T en/of II en/of
- afgeven en/of verstrekken van cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine en/of hennep, althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ter beschikking stellen van een of meer mobiele telefoon(s) en/of een of meer simkaart(en) en/of auto(’s) en/of scooter(s) aan voornoemde verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ( doen) regelen en/of beschikbaar (doen) stellen van locaties en/of ruimte(s) voor het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van hennep en/of hasj, althans van een of meer middel(en) op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- inkopen en/of aanwezig hebben van materia(a)l(en) bestemd voor het kweken van hennepplant(en), in elk geval een of meer middel(en) op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- inkopen en/of aanwezig hebben van materia(a)l(en) bestemd voor het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van MDMA (XTC), althans van (een) middel(en) op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- hebben/onderhouden van (al dan niet) versluierde telefonische en directe contact(en) met een of meer andere deelnemer(s) aan voornoemde organisatie en/of koper(s) en/of
- ( mede)plegen van voornoemde misdrijven en/of
- ( laten) incasseren van schulden aan/bij voornoemde organisatie en/of
- ( doen) betalen van een of meer geldbedrag(en) en/of in het vooruitzicht stellen van een of meer gunst(en) aan een of meer deelnemer(s) van die organisatie,
terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld;
2:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2012 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of te Kalmthout en/of Kapellen, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of amfetamine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2012 tot en met 03 juni 2013 te Amsterdam en/of Zwolle en/of Enschede, in elk geval in Nederland en/of te Kalmthout, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen), te weten

* op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 juni 2012 tot en met 03 juni 2013:
(in Amsterdam en/of Enschede)
- 900, althans een of meer kilo zwavelzuur (96%) en/of
* op of omstreeks 03 juni 2013:
(in Kalmthout, althans in België)
- 5.000 euro en/of
- een vacuüm machine (merk Henkelman) en/of
- chemicaliën (29, althans een of meer 1 liter fles(sen) methylalcohol en/of acht, althans een of meer 1 liter fles(sen) ontstopper en/of een 1 liter fles brandspiritus en/of twee, althans een of meer 1 liter fles(sen) (aceton) en/of
- een tabletteermachine en/of
- een klopper en/of
- een trechter en/of
- een maatbeker en/of
- een 10 liter bidon en/of
- een 10 liter bidon (restant gele olie) en/of
- een 5 liter bidon (gele olie-solvent) en/of
- een metselkuip (met daarin grondzeil en/of twee, althans een of meer plastic zeilen en/of een 20 liter bidon) en/of
- een zak met 18, althans een of meer fles(sen) Methylalcohol en /of drie, althans een of meer fles(sen) vloeibare ontstopper en/of
- een plastic zak met vier, althans een of meer 1 liter fles(sen) ontstopper en/of
- een zal met 24, althans een of meer 1 liter fles(sen) Methylalcohol en/of
- een zak met vijf, althans een of meer (gebruikte) kloppers en/of een schraappallet en/of
- een zak met 18, althans een of meer 1 liter fles(sen) Methylalcohol en/of
- een plasticzak met 20 kg (mogelijk) apaan (2-fenylacetoacetonitril) en/of
- drie, althans een of meer 1 liter maatbeker(s) en/of
- drie, althans een of meer 1 liter trechter(s) en/of
- een visspaan en/of
- drie, althans een of meer pollepel(s) en/of
- een klopper en/of
- twee, althans een of meer (grote) spatel(s) en/of
- vier, althans een of meer (ongebruikte) chemische pak(ken) en/of
- een doos met (lege) doorzichtige plasticzakjes en/of
- twee, althans een of meer 25 liter vaatje(s) gele vloeistof en/of
- twee, althans een of meer metselkuip(en) en/of
- een 20 liter rondbodem glaskolf (met aangepaste nekken, dienstig voor de aanmaak van synthetische drugs) en/of
- een (bijbehorende) koeler (voor op de glazen kolf) en/of
(in Amsterdam, [adres 2] , althans in Nederland)
- een geldbedrag (3.845,50 euro) en/of
- een of meer sealbag(s) en/of
- een keukenweegschaal en/of
- ( een flesje) zoutzuur en/of
- drie, althans een of meer jerrycan(s) en/of
- een overall en/of - een of meer handschoen(en) en/of
- een mondkapje en/of
- zes, althans een of meer zakje(s) druivensuiker en/of
(in Amsterdam, [adres 3] , althans in Nederland)
- een weegschaaltje (met mogelijke cocaïne resten) en/of
(in Amsterdam, [adres 4] , althans in Nederland)
- 1.032 gram fenacetine en/of
- een geldbedrag (2.405 euro) en/of
- drie, althans een of meer telefoon(s) en/of
- gezichtsbedekking en/of
- een of meer gripzakje(s) e/of
- een spuitbus met heimelijke bergruimte en/of
- een blender en/of
- drie, althans een of meer zakje(s) snowseals en/of
- twee, althans een of meer weegscha(a)l(en) en/of
- een of meer simkaart(en) en/of
(in Zwolle, [adres 1] , althans in Nederland)
- zes, althans een of meer telefoon(s) en/of
- drie, althans een of meer simkaart(en),
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

4.hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 03 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Kalmthout, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- 157,27 gram cocaïne en/of 30, althans een of meer wikkels bevattende (totaal ongeveer) 18,39 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 176 tabletten XTC (MDMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (in Amsterdam, althans in Nederland)
en/of
- 725,1 gram MDMA (XTC) (waaronder 2696 tabletten), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 588,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 5.587,9 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (in Kalmthout, althans in België),
in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

In het onderzoek
13Pitea(het onderzoek naar de doodslag/moord op [slachtoffer] ) heeft op bevel van de officier van justitie en met machtiging van de rechter-commissaris opname van vertrouwelijke gesprekken (hierna: OVC-gesprekken) plaatsgevonden in twee personenauto’s:
  • een Fiat Punto met kenteken [kenteken 1] van 14 oktober 2011 tot en met 2 februari 2012;
  • een Ssangyong Kyron met kenteken [kenteken 2] van 16 februari 2012 tot en met 5 april 2012 en van 20 april 2012 tot en met 28 mei 2012.
Van de opgenomen communicatie in beide auto’s zijn processen-verbaal opgemaakt die later in het dossier
13Gabaszijn gevoegd. De gegevensdrager met de opgenomen OVC-gesprekken in de Fiat Punto bevindt zich in het dossier. De gegevensdrager met de opgenomen OVC-gesprekken in de Ssangyong Kyron is in het ongerede geraakt en bevindt zich niet in het dossier.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat alle uitwerkingen van de OVC-gesprekken in de Ssangyong uitgesloten moeten worden van het bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de omstandigheid dat de gegevensdragers niet meer traceerbaar zijn een schending oplevert van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), met betrekking tot de beginselen van ‘
fair trial’ en ‘
equality of arms’. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op. Aangezien de verdediging niet kan controleren of er ontlastende elementen in de opnamen zitten die niet in de schriftelijke uitwerking staan, valt niet vast te stellen of de inhoud van hetgeen wel is uitgewerkt klopt met hetgeen daadwerkelijk door de gespreksdeelnemers is gezegd. Ook valt niet vast te stellen of de gesprekken mogelijk voor andere uitleg vatbaar zijn dan de manier waarop zij zijn uitgewerkt. Dit is een onherstelbaar vormverzuim, hetgeen bewijsuitsluiting van alle uitwerkingen van OVC-gesprekken uit de Ssangyong tot gevolg moet hebben, aldus de raadsvrouw. De verdachte is rechtstreeks in zijn belangen geschaad nu de rechtbank hoofdzakelijk deze OVC-gesprekken heeft gebruikt voor het bewijs van het bestaan van een criminele organisatie.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van al hetgeen tot verweer is gevoerd aangesloten bij de overwegingen en het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat de OVC-gesprekken bruikbaar zijn voor het bewijs.
Overwegingen en oordeel van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep is een aantal opnamen beluisterd van OVC-gesprekken in de Fiat Punto, waarbij door het hof slechts in één gesprek (sessie 165, vanaf 00:03:20) een ondergeschikte en overigens begrijpelijke vergissing is geconstateerd in de schriftelijke uitwerking. Het betreft hier het horen van “coke” daar waar kennelijk “Cob” (het hof begrijpt dat bedoeld is: Cobrabom, een soort vuurwerk) is gezegd. Deze beperkte en ondergeschikte vergissing rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geenszins de aanname dat er eveneens fouten zouden zijn gemaakt in de schriftelijke uitwerking van de gesprekken in de Ssangyong. Het hof betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat geen van de verdachten de inhoud van de uitwerkingen van de gesprekken in de Ssangyong heeft betwist.
Overigens zal het hof de gesprekken in de Fiat Punto, waarvan door de medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting in haar eigen strafzaak is verklaard dat daar niet de medeverdachte [medeverdachte 14] op is te horen, maar [betrokkene 1] (sessie 59 vanaf 00:07:00 en sessie 78 vanaf het begin), niet gebruiken voor het bewijs.
Het enkele feit voorts dat de getuige [getuige] op 1 december 2015 bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij pas sinds maart 2015 een rijbewijs heeft en nooit eerder gereden heeft zegt niet dat hij daarvoor nooit daadwerkelijk in een auto heeft gereden en doet niet af aan zijn stemherkenning in de sessies 240 (dp. ZB 630) en 242 (dp. ZB 641).
Naar het oordeel van het hof zijn onvoldoende omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan de conclusie moet worden getrokken, dat in zijn algemeenheid aan de juistheid van de geverbaliseerde weergave van de gesprekken en de stemherkenningen daarin in zowel de Fiat Punto als in de Ssangyong Kyron moet worden getwijfeld.
Ondersteunend voor dat oordeel is voorts dat in diverse OVC-gesprekken in de Ssangyong wordt gesproken over een baby en over de naam voor de baby, of dat er een baby te horen is. Op 11 maart 2012 (sessie 304, dp. ZB 060) zegt de persoon die wordt herkend als [medeverdachte 14] dat ‘ze bezig zijn met een naam voor de baby’. Op 17 maart 2012 (sessie 335, dp. ZB 093) vraagt een NN-man aan [medeverdachte 14] wanneer [medeverdachte 1] is uitgerekend, waarop [medeverdachte 14] reageert dat het over drie weken is. Op 7 april 2012 hebben de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] samen een zoon gekregen. Op 9 mei 2012 (sessie 845, dp. ZB 315) stappen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] samen met een kind in de auto, waarop [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 14] uitlegt hoe het kindje vastgemaakt moet worden, over het kind wordt gepraat en de baby huilt en geluid maakt.
In diverse gesprekken wordt door een van de gespreksdeelnemers de naam ‘ [voornaam 1] ’ genoemd, waarop de gespreksdeelnemer die door de verbalisanten is aangeduid als [medeverdachte 14] vervolgens reageert. Voorts rijdt de Ssangyong regelmatig tussen De Pijp in Amsterdam en de [adres 5] in Kapellen en de [adres 6] in Kalmthout wanneer de als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] herkende gespreksdeelnemers er samen in rijden. De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] woonden samen aan de [adres 3] in Amsterdam en verbleven vanaf september 2011 vaak in België, waar [medeverdachte 1] woningen had gehuurd in Kapellen en vervolgens in Kalmthout.
Concluderend is het hof van oordeel dat het in het ongerede raken van de opnamen van de OVC-gesprekken uit de Ssangyong weliswaar een onherstelbaar vormverzuim oplevert, maar dat kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan. De stelling van de raadsvrouw dat niet van de juistheid van de uitwerkingen daarvan kan worden uitgegaan houdt geen stand; het hof zal de OVC-gesprekken uit de Ssangyong dan ook gebruiken voor het bewijs.

Partiële vrijspraak feit 4

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is ten laste gelegd onder het tweede gedachtestreepje, betrekking hebbend op de bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] op het adres [adres 6] in Kalmthout aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen. Door de advocaat-generaal is gerequireerd tot integrale bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat mag worden aangenomen dat de verdovende middelen die bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] zijn aangetroffen middelen zijn die behoren tot de criminele organisatie waarvan [medeverdachte 14] , [medeverdachte 1] en [verdachte] deel uitmaakten. Nu [verdachte] binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld mag worden aangenomen dat hij van die verdovende middelen wetenschap had en er tevens de beschikkingsmacht over had, aldus de advocaat-generaal.
Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van enige wetenschap bij de verdachte van de aanwezigheid van de verdovende middelen in Kalmthout. Ook overigens biedt het dossier naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten voor de stelling van het openbaar ministerie dat de verdovende middelen in Kalmthout zich in de machtssfeer van [verdachte] bevonden. De verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs


door de verdachten gebruikte telefoonnummers
[medeverdachte 14]
Gelet op de bewijsmiddelen en de verdere inhoud van het dossier gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 14] de gebruiker was van de navolgende telefoonnummers:
[telefoonnummer 1]
[telefoonnummer 2]
[telefoonnummer 3]
[telefoonnummer 4]
[telefoonnummer 5]
[telefoonnummer 6] (tot 18 december 2012)
[telefoonnummer 7] (tot 7 januari 2013)
[verdachte]
Op vrijdag 3 mei 2013 telefoneerde [medeverdachte 1] op de tijdstippen 13.14.09 u, 13.16.38 u en 13.33.49 u met het telefoonnummer [telefoonnummer 8] , op het tijdstip 13.33.33 u met het telefoonnummer [telefoonnummer 9] en op het tijdstip 13.31.31 u met het telefoonnummer [telefoonnummer 10] . Bij geen van deze oproepen nam de gebruiker van het gebelde nummer op en er vond tussen deze oproepen geen ander telefooncontact plaats door [medeverdachte 1] (dp. HB A08). Op vrijdag 3 mei 2013 werd [medeverdachte 1] op het telefoonnummer [telefoonnummer 11] op het tijdstip 13.34.29 u gebeld door het nummer [telefoonnummer 10] (dp. HB A29):
T: Ja, goeiemiddag.
F: Goedemiddag. Hé, hé.
T: Ja, ik probeer, ik probeer je al de hele tijd te bereiken.
[verdachte] is door stemherkenning geïdentificeerd als de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 10] (dp. HC 0073). Bovendien is bij een doorzoeking in de woning aan de [adres 4] te Amsterdam Zuidoost in de slaapkamer van [verdachte] een telefoon aangetroffen waarbij ditzelfde telefoonnummer hoort (dp. HC 0094). Op grond van de inhoud van bovengenoemd telefoongesprek en de door [medeverdachte 1] gebelde telefoonnummers vlak daaraan voorafgaand gaat het hof ervan uit dat [verdachte] de gebruiker was van de telefoonnummers [telefoonnummer 8] , [telefoonnummer 9] en [telefoonnummer 10] .
Voorts heeft [verdachte] ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het telefoonnummer [telefoonnummer 12] in gebruik heeft gehad.
De telefoon met het nummer [telefoonnummer 13] wordt tijdens de doorzoeking aan de [adres 1] te Zwolle in een wasmand aangetroffen. Aan voornoemd adres bevindt zich de ouderlijke woning van [verdachte] . Het IMEI-nummer van voornoemde telefoon komt overeen met het IMEI nummer van de Technische Actie (hierna: TA) 36 voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer 13] . Verbalisant G.019 heeft geverbaliseerd dat de stem van [verdachte] overeen kwam met de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 13] (dp. HC 0074).
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] peilt op 18 december 2012 uit nabij het adres [adres 4] , alwaar [verdachte] op dat moment staat ingeschreven (dp. HC 0072). [verdachte] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg bovendien verklaard dat hij misschien wel een keer gebruik heeft gemaakt van dat nummer. [medeverdachte 14] is samen met [medeverdachte 1] en hun zoontje van 7 januari 2013 tot en met 19 januari 2013 op vakantie op Gran Canaria. Op 7 januari 2013 peilt het telefoonnummer [telefoonnummer 7] , om 16.23 uur uit in Amsterdam Zuidoost bij de telefoonpaal [adres 7] . [verdachte] verlaat om 16.47 uur zijn woning. Om 18.37 u loopt [verdachte] richting de [straatnaam 1] . Om 18.58 uur wordt vanaf het voornoemde nummer een sms-bericht gestuurd met: “ik zie je zo he’. De telefoon peilt op dat moment uit op de [straatnaam 2] , de directe omgeving van de [straatnaam 1] waar [verdachte] kort daarvoor is gezien. Op 15 oktober 2012 om 11.02 uur wordt met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] met de tekst: ‘heb je tijd voor een drankje vandaag’. De telefoon peilt op dat moment uit in de omgeving van [straatnaam 3] in Amsterdam Zuidoost. [verdachte] staat op voornoemde datum ingeschreven op het adres [adres 8] te Amsterdam Zuidoost. Dit adres ligt in de directe nabijheid van [straatnaam 3] .
Ook het telefoonnummer [telefoonnummer 7] kan op basis van de zojuist genoemde peillocaties en observaties van 7 januari 2013 worden toegeschreven aan [verdachte] .
De nummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] waren voordien in gebruik bij [medeverdachte 14] .
Gelet op het voorgaande en de verdere inhoud van het dossier gaat het hof ervan uit dat [verdachte] de gebruiker was van de navolgende telefoonnummers:
[telefoonnummer 8]
[telefoonnummer 9]
[telefoonnummer 10]
[telefoonnummer 12]
[telefoonnummer 13]
[telefoonnummer 6] (vanaf 18 december 2012)
[telefoonnummer 7] (vanaf 7 januari 2013)
[medeverdachte 1]
Het hof gaat er gelet op het voorgaande en de verdere inhoud van het dossier vanuit dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van de navolgende telefoonnummers:
[telefoonnummer 14]
[telefoonnummer 2]
[telefoonnummer 11]
[telefoonnummer 15]

is de bijnaam van [medeverdachte 14] : “de kleine”?
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte 14] in zijn eigen strafzaak ontkend dat hij “de kleine” wordt genoemd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 25 april 2012 zitten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 14] in de Ssangyong. Omstreeks 16.26 u belt [medeverdachte 2] met [betrokkene 1] en zegt: “Hey [betrokkene 1] ben je in het café? Ik geef je die kleine even”, waarop [medeverdachte 14] aan de lijn komt.
Op 17 april 2013 om 11.30.10 u belt [betrokkene 2] (met nummer [telefoonnummer 16] ) naar [medeverdachte 5] (met nummer [telefoonnummer 17] ). [medeverdachte 5] vraagt in dit gesprek aan [betrokkene 2] ‘of zij die kleine effe kan sms’en hoe laat ‘ie er zo is’. Op de vraag wat ze precies moet sturen antwoordt [medeverdachte 5] “Hé ben je al in de buurt of eh weet je hoe laat je al eh hoe laat je hier bent?” Vervolgens sms’t [betrokkene 2] om 11.30.55 u aan [medeverdachte 14] (op nummer [telefoonnummer 1] ) “weet je al hoe laat je hier bent? Gr.”
Op 22 mei 2013 omstreeks 11.25 u belt [medeverdachte 14] (met nummer [telefoonnummer 1] ) naar [medeverdachte 5] en vraagt of [medeverdachte 5] thuis is. Deze stelt dat hij net weg wilde gaan. [medeverdachte 14] stelt vervolgens dat hij nu zijn kant op rijdt en er met een kwartiertje zal zijn. Om 11.29 u belt [medeverdachte 5] met [betrokkene 3] en vertelt hem dat “die kleine” nu naar hem ( [medeverdachte 5] ) kwam en dat hij ( [medeverdachte 5] ) wel iets met hem (de kleine) zou regelen. [betrokkene 3] zou later naar Volendam komen en dan zou hij geld langs brengen. [medeverdachte 5] zou wel wat met hem (de kleine) regelen. Om 11.48 u belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 14] ( [telefoonnummer 18] ). [medeverdachte 1] beantwoordt de oproep en geeft aan dat [medeverdachte 14] naast haar zit. [medeverdachte 5] vraagt of zij al in de buurt zijn. [medeverdachte 1] geeft aan dat ze bij Noord rijdt waarop [medeverdachte 5] stelt: “zie ik je zo”. Omstreeks 12.07 u wordt waargenomen dat [medeverdachte 14] de Ssangyong parkeert op de parkeerplaats bij de woning van [medeverdachte 5] in Volendam, en dat [medeverdachte 1] als bijrijder in de auto zit. [medeverdachte 14] loopt vervolgens naar de woning van [medeverdachte 5] , waarna omstreeks 12.11 u [medeverdachte 14] en [medeverdachte 5] naar de auto lopen.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 14] “de kleine” wordt genoemd

ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden aangemerkt als een structurele, duurzame deelnemer aan een criminele organisatie met een duidelijk aandeel daarin.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Van een criminele organisatie is sprake in het geval van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, met een bepaalde organisatiegraad. Daarbij is het niet nodig dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Er is sprake van deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband als de verdachte een aandeel heeft in de gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het, in casu ten laste gelegde, in de artikelen 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een criminele organisatie zijn drie deelvragen relevant:
is er sprake van een organisatie in de zin van de wet?
heeft die organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven?
is de verdachte deelnemer aan die organisatie?
De structuur van de organisatie hoeft niet hiërarchisch te zijn en niet vast te liggen, noch zijn afgebakende taken vereist. Er is sprake van deelneming wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet had op de door de criminele organisatie beoogde misdrijven. De bijdrage van de deelnemer moet bestaan in een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning geven aan, gedragingen die rechtstreeks strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet vereist is dat wordt deelgenomen aan misdrijven zelf waarop het oogmerk van de organisatie is gericht.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
[verdachte] heeft gedurende een periode van bijna een jaar samengewerkt met anderen in de handel in verdovende middelen, alsmede voorbereidingshandelingen daarvoor verricht. De handel in en het voorhanden hebben van de verdovende middelen vonden plaats in de periode waarin de deelname aan de criminele organisatie is ten laste gelegd. Afnemers van verdovende middelen namen contact op met [verdachte] , dan wel met [medeverdachte 14] of [medeverdachte 1] , ofwel de afnemers werden door leden van de organisatie benaderd. Vervolgens werd een afspraak gemaakt, waarop een koerier werd ingeschakeld om de verdovende middelen af te leveren bij de afnemer. Het inschakelen van een koerier werd gedaan door [verdachte] , [medeverdachte 14] of [medeverdachte 1] , door de koeriers te bellen of te sms’en en hen te vragen een ‘drankje te komen doen’. De vaste locaties waar vervolgens werd afgesproken waren café Berchem (in de Nicolaas Berchemstraat 4-6) en de [adres 3] , het GBA-adres van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] . Om de verdovende middelen op de juiste plaats van bestemming te krijgen, werd de koeriers veelal een auto of brommer ter beschikking gesteld.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 14] in Kalmthout zijn diverse verdovende middelen aangetroffen, alsmede grondstoffen voor het vervaardigen daarvan. In de woning aan de [adres 3] is een weegschaal met cocaïneresten aangetroffen. Bij [verdachte] zijn bij huiszoekingen aan de [adres 4] in Amsterdam Zuidoost en de [adres 1] te Zwolle eveneens verdovende middelen aangetroffen.
Versluierd taalgebruik
Ten aanzien van het versluierde taalgebruik dat door de leden van de criminele organisatie veelvuldig wordt gebezigd in de afgetapte telefoongesprekken en in de verstuurde sms-berichten, merkt het hof het volgende op.
De inhoud van de diverse OVC-gesprekken, getapte telefoongesprekken en verstuurde sms-berichten is voor een buitenstaander veelal niet inzichtelijk, terwijl de gesprekspartners telkens precies lijken te weten waar de gesprekken over gaan. Zo wordt er binnen de criminele organisatie onder meer gesproken over ‘autobandjes’, kiezelsteentjes’, ‘snoepjes’, ‘aspirines’, ‘kauwgoms’ en ‘kaarten’. Op basis van de context van de gesprekken, en in sommige gevallen ook op basis van een latere aanduiding van drugs voor de versluierde begrippen of een bevestiging van een levering van XTC-pillen, kan worden vastgesteld dat het in voornoemde gesprekken niet om de daadwerkelijke goederen gaat die worden genoemd. Dat het in de gesprekken waar over ‘autobandjes’ wordt gesproken feitelijk om de bestelling en levering van XTC-pillen ging, is bij de politie bevestigd door [medeverdachte 10] tijdens zijn verhoor als verdachte. Verder wordt door de gespreksdeelnemers herhaaldelijk over prijzen en hoeveelheden gesproken, maar worden de hoeveelheden niet naar eenheden, kilo’s, euro’s en liters geconcretiseerd. In april 2013 wordt bijvoorbeeld over 180 ‘kilometer’ en de ‘huisnummers’ 80 en 125 gesproken, terwijl op basis van de verklaring van [medeverdachte 10] is komen vast te staan dat de getallen betrekking hebben op de sterkte van XTC-pillen.
Conclusie
Het hof overweegt dat uit voornoemde feiten en omstandigheden en uit de inhoud van de overige bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die als oogmerk heeft gehad het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 10a van de Opiumwet. Gezien de duurzaamheid en de bestendigheid (bijna een jaar) van de samenwerking met de medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van de verdachte daaraan acht het hof de verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 10a van de Opiumwet. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor over de rol van de verdachte is overwogen.
Partiële vrijspraak leidinggevende rol
Door de advocaat-generaal is gerequireerd tot integrale bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Met betrekking tot de leidinggevende rol van de verdachte heeft hij zich aangesloten bij de bewijsmotivering van de rechtbank, inhoudende dat de verdachte binnen de criminele organisatie zodanige zeggenschap had over de uit te voeren activiteiten door de diverse deelnemers dat hij moet worden beschouwd als een leidinggevend persoon binnen die organisatie.
Met de raadsvrouw overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende vast is komen te staan dat de verdachte binnen de criminele organisatie en beslissende en leidinggevende rol heeft vervuld. Niet bewezen kan worden dat de verdachte binnen de organisatie zeggenschap had doordat hij bijvoorbeeld andere leden van de organisatie dwingend heeft aangestuurd of gecontroleerd. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

[verdachte] als vervanger van [medeverdachte 14] .
Op 28 mei 2013 belt [verdachte] als gebruiker van het nummer [telefoonnummer 13] (F) met [medeverdachte 5] (L):
L: Hé [voornaam 2] , met [voornaam 3] . (…) Hé, hé, eh, eh 5000 euro. Kan ik dat van je, van je lenen of niet?
F: Van je lenen?
L: Ja, je begrijpt wat ik bedoel toch? Niet lenen, maar eh…
F: Oh dat eh… Ja, nee…
L: Niet lenen, maar…
F: Ja, ja, nee, op dat moment eh ik heb dat op dat moment niet. Ik krijg pas volgende week.
(…..)
L: En weet je, wie, voor wie doet die kleine, kleine dat eigenlijk? (…) Je hebt het toch wel
overgenomen? Hij zit nu alleen maar in het eh buitenland.
F: Ja, volgens mij wel. Maar ehm eh heb je morgen tijd?
Op 18 december 2012 belt [verdachte] als gebruiker van het nummer [telefoonnummer 6] (NN1, het hof begrijpt: [verdachte] ) met [betrokkene 4] :
NN1: Hé, hoe is het?
[voornaam 4] : Eh redelijk. Met wie spreek ik trouwens.
NN1: Ja, met die vervanger.
[voornaam 4] : Oh klopt. (…) Oh is die er niet?
NN1: Hij is even weg, maar eh dat eh hij, hij ja, of je het met mij even wou afhandelen.
Op 19 december 2012 belt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 6] (NN1) met [medeverdachte 5] (L):
NN1: Hé.
L: Met wie spreek ik?
NN1: Ja, je spreekt met die vervanger.
L: Hé, jongen. Hé, wanneer is ie, is hij er zelf?
NN1: Eh als het goed is vandaag, vanmiddag.
L: Oh. [medeverdachte 1] ook?
[medeverdachte 14] is samen met [medeverdachte 1] en hun zoontje van 7 januari 2013 tot en met 19 januari 2013 op vakantie op Gran Canaria. Op 11 januari 2013 belt de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] (NN1, het hof begrijpt: [verdachte] ) met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 19] (NN2):
NN2: Ik spreek toch met [voornaam 1] , he?
NN1: Nee, die is even op vakantie. Je spreekt met die vervanger.
NN2: Oké. O-oke’. Oké. Ja, dat dacht ik wel ja. Goed.
Op 15 oktober 2012 om 20.57 uur wordt door de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 7] een gesprek gevoerd met een Engels sprekende persoon. waarbij wordt gevraagd of ‘ [voornaam 1] er is’. De gebruiker van voornoemd telefoonnummer antwoordt: ‘Ehm no, he is eh in a couple of days he’s back, but eh can I…’.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is het hof met de rechtbank van oordeel dat uit bovengenoemde feiten en omstandigheden blijkt dat de verdachte als vervanger van [medeverdachte 14] optrad, als deze afwezig was.

Voorwaardelijk verzoek

Door de raadsvrouw is verzocht, indien het hof de antwoorden zoals gegeven door verbalisant G.026 in het
proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van vragen raadsvrouw mr. Maat over stemherkenning [verdachte]van 30 juni 2015, anders interpreteert dan dat:
  • de herkenning
  • de stemherkenning
  • de verbalisant van
  • de verbalisant
hem de vragen 3, 4, 8 en 9 alsnog expliciet te laten beantwoorden.
Het hof wijst dit verzoek af en overweegt daartoe dat het, gelet op het proces-verbaal van verbalisant G.026 van 30 juni 2015 en hetgeen hij daarin heeft gerelateerd, niet noodzakelijk is hem de gestelde vragen nogmaals te laten beantwoorden. De verbalisant heeft duidelijk aangegeven hoe hij de stem van [verdachte] heeft herkend. De verbalisant heeft de stem van [verdachte] gehoord ten tijde van diens aanhouding, voorgeleiding, insluiting en vervoer van Zwolle naar Amsterdam op 3 juni 2013. Tijdens de autorit van Zwolle naar Amsterdam heeft de verbalisant met [verdachte] een conversatie gevoerd. De verbalisant hoorde tijdens deze autorit dat de stem van [verdachte] overeen kwam met de stem in de door hem beluisterde gesprekken waarvan werd verondersteld dat het de stem van [verdachte] was. Daarmee heeft de verbalisant de hem gestelde vragen afdoende beantwoord en het hof is ter zake voldoende ingelicht. Het hof heeft geen redenen te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisant, en zal het betreffende proces-verbaal d.d. 5 juni 2013 (dpp. HC014 e.v.), waarin de stem van [verdachte] wordt herkend, bezigen voor het bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij in de periode van 12 juni 2012 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam en elders in Nederland en te Kalmthout en Kapellen heeft deelgenomen aan een organisatie gevormd door verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 12] , welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:

- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen en bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne en MDMA (XTC) en amfetamine en het telen en bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennepplanten en het afleveren en aanwezig hebben van hennep,
en
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming bestond uit het samen met een of meer deelnemers aan die organisatie:
- verkopen en vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA (XTC) en
- afgeven van cocaïne aan de voor voornoemde organisatie werkende verkopers en/of koeriers en
- aanwezig hebben van materialen bestemd voor het bewerken van middelen op de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- hebben van al dan niet versluierde telefonische en directe contacten met andere deelnemers aan voornoemde organisatie en kopers en
- medeplegen van voornoemde misdrijven;

2.hij in de periode van 12 juni 2012 tot en met 3 juni 2013 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht en/of vervoerd hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA (XTC);

3.hij op 3 juni 2013 te Amsterdam en Zwolle, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden, voorwerpen en stoffen, te weten

(in Amsterdam, [adres 4] )
  • 1.032 gram fenacetine en
  • drie telefoons en
  • gripzakjes en
  • drie zakjes snowseals en
  • twee weegschalen en
(in Zwolle, [adres 1] , althans in Nederland)
  • zes telefoons en
  • drie simkaarten
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;

4.hij op 3 juni 2013 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 156,14 gram en 30 wikkels bevattende 18,39 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 175 tabletten van een materiaal bevattende MDMA.

Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid en 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest, waarbij de inbeslaggenomen goederen deels zijn onttrokken aan het verkeer, deels zijn verbeurd verklaard en deels zijn teruggegeven aan de verdachte.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd en dat het hof de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen zal overnemen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van bijna een jaar deelgenomen aan een organisatie die zich op grote schaal bezig hield met de productie en bewerking van MDMA en amfetamine, alsmede met de handel in MDMA, amfetamine en cocaïne en het telen en bewerken en verwerken van hennep.
De georganiseerde handel in en productie van verdovende middelen dient met kracht te worden bestreden. Een samenwerkingsverband werkt criminaliteit bevorderend en ondermijnt, gelet op haar criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen, de rechtsorde.
De verdachte heeft kennelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de gebruikers van verdovende middelen.
Voorts heeft de verdachte grote hoeveelheden MDMA en cocaïne voorhanden gehad en voorbereidingshandelingen gepleegd ten behoeve van de handel in cocaïne en/of MDMA.
De verspreiding van en handel in verdovende middelen wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze middelen.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 december 2015 is de verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de geringere bewezenverklaring zal het hof volstaan met een gevangenisstraf van kortere duur dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen

Verbeurdverklaring
Het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de op de beslaglijst [1] onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 31, 34, 35, 39, 40, 41, 42, 43, 44 en 45 genummerde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Onttrekking aan het verkeer
Het op de beslaglijst onder 28 genummerde in beslag genomen voorwerp, dat nog niet is teruggegeven, behoort aan de verdachte toe. Het is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven aangetroffen. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit van dat voorwerp in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 10, 10a en 11a (oud, thans genummerd 11b) van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2012 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer zal worden gelegd, echter omgezet in een taakstraf voor de duur van 180 uren.
De raadsvrouw heeft met het oog op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht de vordering af te wijzen, dan wel de ten uitvoer te leggen straf om te zetten in een taakstraf.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 onder de kopjes ‘(in Amsterdam en/of Enschede)’, ‘(in Kalmthout, althans in België)’, ‘(in Amsterdam, [adres 2] , althans in Nederland)’, ‘(in Amsterdam, [adres 3] , althans in Nederland)’ ten laste gelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 onder het tweede gedachtestreepje (‘725,1 gram MDMA (XTC) (waaronder 2696 tabletten), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 588,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 5.587,9 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (in Kalmthout, althans in België)’) ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 29, 30, 31, 34, 35, 39, 40, 41, 42, 43, 44 en 45 genummerde voorwerpen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
het op de beslaglijst onder 28 genummerde voorwerp.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 32, 33, 36, 37 en 38 genummerde voorwerpen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 april 2012, parketnummer 13-651850-11, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, te vervangen door:
een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. N.A. Schimmel en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2016.
mr. N.A. Schimmel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is als bijlage bij dit arrest gevoegd.