ECLI:NL:GHAMS:2016:679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
29 februari 2016
Zaaknummer
23-002803-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en bezit van verdovende middelen met bewijsuitsluiting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, was eerder vrijgesproken van verschillende tenlasteleggingen, maar het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de productie en handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne, MDMA (XTC) en amfetamine, evenals het telen van hennep. Het hof heeft heimelijke geluidsopnames als bewijs gebruikt, ondanks dat sommige opnames niet meer beschikbaar waren. De verdediging voerde aan dat dit een schending van het recht op een eerlijk proces opleverde, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep voor bepaalde vrijspraken van de rechtbank, maar dat de bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie en het voorhanden hebben van verdovende middelen wel standhield. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de georganiseerde drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

parketnummer: 23-002803-14
datum uitspraak: 26 februari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-676348-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
adres: [adres 1] .

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam geheel vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 5 en 7 is ten laste gelegd. Voorts is de verdachte door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 3 is ten laste gelegd onder de kopjes ‘(in Amsterdam en/of Enschede)’, ‘(in Amsterdam, [adres 2] , althans in Nederland)’, ‘(in Amsterdam, [adres 3] , althans in Nederland)’ en ‘(in Zwolle, [adres 4] , althans in Nederland)’, van hetgeen aan haar onder 4 is tenlastegelegd onder het eerste gedachtestreepje (‘157,27 gram cocaïne en/of 30, althans een of meer wikkels bevattende (totaal ongeveer) 18,39 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 176 tabletten XTC (MDMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (in Amsterdam, althans in Nederland)’) en van hetgeen aan haar onder 6 is tenlastegelegd onder de eerste twee gedachtestreepjes (‘op of omstreeks 13 maart 2012 (in een pand aan de [adres 5] te Diemen) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 529, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of op of omstreeks 14 november 2012 (in een pand aan de [adres 6] te Uithoorn) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 106, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan’). Het hof is van oordeel dat ten aanzien van het onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde, waarin feiten zijn ten laste gelegd die van elkaar zijn gescheiden door de woorden ‘en/of’, sprake is van een cumulatieve tenlastelegging.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven (deel)beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven (deel)beslissingen tot vrijspraak, zoals hiervoor aangegeven.
Het hoger beroep van het openbaar ministerie is, blijkens de appèlschriftuur van de officieren van justitie en de mededeling van de advocaat-generaal op de terechtzitting, evenmin gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen (deel)beslissingen tot vrijspraak ten aanzien van het onder 3, 5 en 6 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 407 Sv, zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, bij gebrek aan enig belang bij de voortzetting daarvan in zoverre.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het ingestelde hoger beroep

De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, aangezien de appèlschriftuur van het openbaar ministerie na de daarvoor geldende termijn is ingediend. Nu voor deze termijnoverschrijding door het openbaar ministerie onvoldoende rechtvaardigingsgronden zijn aangevoerd moet het ingestelde hoger beroep op grond van artikel 416, derde lid Sv niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De officieren van justitie hebben op 23 juli 2014 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2014, waarna op 15 oktober 2014 een schriftuur houdende grieven is ingediend.
Artikel 410, eerste lid, Sv, bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, moet indienen. Indien van de zijde van het openbaar ministerie een dergelijke schriftuur niet is ingediend,
kanhet door de officier van justitie ingestelde hoger beroep, zonder onderzoek van de zaak zelf, niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus artikel 416, derde lid, Sv. Die bepaling is ook van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend.
Het hof overweegt dat de bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep van artikel 416, derde lid Sv, een discretionaire bevoegdheid betreft. De officieren van justitie hebben bij appèlschriftuur als redenen voor het tardief indienen daarvan gegeven de omvang van de zaak, het (interne) overleg over de inhoud van de schriftuur en de vakantieperiode. Gelet op de door de officieren van justitie genoemde redenen en de duur van de overschrijding van de inzendtermijn overweegt het hof dat het belang van het appèl in casu zwaarder dient te wegen dan het belang dat gemoeid is met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om zijn appèlschriftuur tijdig in te dienen. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2015, 14 en 16 december 2015, 12 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 oktober 2011 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Kalmthout en/of Kapellen en/of elders in België, heeft deelgenomen aan een organisatie - gevormd door (onder meer) verdachte en [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] , welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:

- het (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van hoeveelheden cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of het (telkens) telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of leveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten, in elk geval van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II (Artikel 2 en/of 3 Opiumwet)
en/of
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet (Artikel 10a Opiumwet),
welke deelneming onder meer bestond in/uit het (samen met een of meer andere deelnemer(s) aan die organisatie) (telkens):
- ontwikkelen van plannen om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en/of
- inkopen en/of verkopen en/of vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine en/of hennep, althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II en/of
- afgeven en/of verstrekken van cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine en/of hennep, althans van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II aan de voor voornoemde organisatie werkende verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ter beschikking stellen van een of meer mobiele telefoon(s) en/of een of meer simkaart(en) en/of auto(‘s) en/of scooter(s) aan voornoemde verkoper(s) en/of koerier(s) en/of
- ( doen) regelen en/of beschikbaar (doen) stellen van locaties en/of ruimte(s) voor het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van hennep en/of hasj, althans van een of meer middel(en) op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- inkopen en/of aanwezig hebben van materia(a)l(en) bestemd voor het kweken van hennepplant(en), in elk geval een of meer middel(en) op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- inkopen en/of aanwezig hebben van materia(a)l(en) bestemd voor het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van MDMA (XTC), althans van (een) middel(en) op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- hebben/onderhouden van (al dan niet) versluierde telefonische en directe contact(en) met een of meer andere deelnemer(s) aan voornoemde organisatie en/of koper(s) en/of
- ( mede)plegen van voornoemde misdrijven en/of
- ( laten) incasseren van schulden aan/bij voornoemde organisatie en/of
- ( doen) betalen van een of meer geldbedrag(en) en/of in het vooruitzicht stellen van een of meer gunst(en) aan een of meer deelnemer(s) van die organisatie,
terwijl zij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld;

2.zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 oktober 2011 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of te Kalmthout en/of Kapellen, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of opzettelijk aanwezig gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA (XTC) en/of amfetamine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

3.zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 april 2012 tot en met 03 juni 2013 te Amsterdam en/of Zwolle en/of Enschede, in elk geval in Nederland en/of te Kalmthout, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen), te weten

* op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 april 2012 tot en met 03 juni 2013:
(in Amsterdam en/of Enschede)
- 900, althans een of meer kilo zwavelzuur (96%) en/of
* op of omstreeks 03 juni 2013:
(in Kalmthout, althans in België)
- 5.000 euro en/of
- een vacuüm machine (merk Henkelman) en/of
- chemicaliën (29, althans een of meer 1 liter fles(sen) methylalcohol en/of acht, althans een of meer 1 liter fles(sen) ontstopper en/of een 1 liter fles brandspiritus en/of twee, althans een of meer 1 liter fles(sen) (aceton) en/of
- een tabletteermachine en/of
- een klopper en/of
- een trechter en/of
- een maatbeker en/of
- een 10 liter bidon en/of
- een 10 liter bidon (restant gele olie) en/of
- een 5 liter bidon (gele olie-solvent) en/of
- een metselkuip (met daarin grondzeil en/of twee, althans een of meer plastic zeilen en/of een 20 liter bidon) en/of
- een zak met 18, althans een of meer fles(sen) Methylalcohol en /of drie, althans een of meer fles(sen) vloeibare ontstopper en/of
- een plastic zak met vier, althans een of meer 1 liter fles(sen) ontstopper en/of
- een zal met 24, althans een of meer 1 liter fles(sen) Methylalcohol en/of
- een zak met vijf, althans een of meer (gebruikte) kloppers en/of een schraappallet en/of
- een zak met 18, althans een of meer 1 liter fles(sen) Methylalcohol en/of
- een plasticzak met 20 kg (mogelijk) apaan (2-fenylacetoacetonitril) en/of
- drie, althans een of meer 1 liter maatbeker(s) en/of
- drie, althans een of meer 1 liter trechter(s) en/of
- een visspaan en/of
- drie, althans een of meer pollepel(s) en/of
- een klopper en/of
- twee, althans een of meer (grote) spatel(s) en/of
- vier, althans een of meer (ongebruikte) chemische pak(ken) en/of
- een doos met (lege) doorzichtige plasticzakjes en/of
- twee, althans een of meer 25 liter vaatje(s) gele vloeistof en/of
- twee, althans een of meer metselkuip(en) en/of
- een 20 liter rondbodem glaskolf (met aangepaste nekken, dienstig voor de aanmaak van synthetische drugs) en/of
- een (bijbehorende) koeler (voor op de glazen kolf) en/of
(in Amsterdam, [adres 2] , althans in Nederland)
- een geldbedrag (3.845,50 euro) en/of
- een of meer sealbag(s) en/of
- een keukenweegschaal en/of
- ( een flesje) zoutzuur en/of
- drie, althans een of meer jerrycan(s) en/of
- een overall en/of
- een of meer handschoen(en) en/of
- een mondkapje en/of
- zes, althans een of meer zakje(s) druivensuiker en/of
(in Amsterdam, [adres 1] , althans in Nederland)
- een weegschaaltje (met mogelijke cocaïne resten) en/of
(in Amsterdam, [adres 3] , althans in Nederland)
- 1.032 gram fenacetine en/of
- een geldbedrag (2.405 euro) en/of
- drie, althans een of meer telefoon(s) en/of
- gezichtsbedekking en/of
- een of meer gripzakje(s) e/of
- een spuitbus met heimelijke bergruimte en/of
- een blender en/of
- drie, althans een of meer zakje(s) snowseals en/of
- twee, althans een of meer weegscha(a)l(en) en/of
- een of meer simkaart(en) en/of
(in Zwolle, [adres 4] , althans in Nederland)
- zes, althans een of meer telefoon(s) en/of
- drie, althans een of meer simkaart(en),
voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

4.zij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 03 juni 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of te Kalmthout, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- 157,27 gram cocaïne en/of 30, althans een of meer wikkels bevattende (totaal ongeveer) 18,39 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 176 tabletten XTC (MDMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (in Amsterdam, althans in Nederland)
en/of
- 725,1 gram MDMA (XTC) (waaronder 2696 tabletten), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 588,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 5.587,9 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (in Kalmthout, althans in België), in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

5.zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 oktober 2011 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Kalmthout en/of Kapellen en/of elders in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I;

6.zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 oktober 2011 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam en/of Diemen een/of Uithoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad

- op of omstreeks 13 maart 2012 (in een pand aan de [adres 5] te Diemen) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 529, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
- op of omstreeks 14 november 2012 (in een pand aan de [adres 6] te Uithoorn) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 106, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of
- op of omstreeks 12 december 2012 (in een pand aan de [adres 7] te Amsterdam) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 284, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

7.zij op of omstreeks 03 juni 2013 te Kalmthout, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, twee, althans een of meer (hand)(vuur)wapens van categorie III, te weten een pistool (merk: Walther, model: P1, kaliber: 9x19 mm) en/of een pistool (merk: Ekol, model: Tuna, kaliber: 6,35 mm) en/of munitie van categorie III, te weten 49, althans een of meer patro(o)n(en) (kaliber: 9x19 mm (9mm luger), model: volmantel rondneus, bodemstempel: GFL 9mm luger) en/of 43, althans een of meer patro(o)n(en) (kaliber: 6,35, model: volmantel rondneus, bodemstempel: GFL635) voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel

De raadsman heeft zich – onder verwijzing naar zijn pleitnota uit eerste aanleg – op het standpunt gesteld dat de rechtbank een juiste benadering heeft gehanteerd, daar waar ‘geen straf is opgelegd ten aanzien van de stoffen zoals die zijn toegevoegd’. Het hof begrijpt dit verweer – gelet op de verwijzing naar het pleidooi in eerste aanleg – aldus dat wordt bedoeld dat geen vrijheidsbenemende straf kan worden opgelegd ten aanzien van de thans ten laste gelegde amfetamine en fenacetine. De enkele verwijzing naar de in eerste aanleg overgelegde pleitnota is evenwel onvoldoende om te kunnen spreken van een in hoger beroep uitdrukkelijk gevoerd verweer zodat het hof hieraan voorbij zal gaan.
Met de rechtbank overweegt het hof ambtshalve dat het in artikel 27 lid 2 Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel (hierna: het Kaderbesluit) bepaalde verbod om een overgeleverde persoon te vervolgen wegens andere feiten begaan vóór de overlevering, dan waarvoor hij is overgeleverd (het specialiteitsbeginsel, waaraan het openbaar ministerie op grond van artikel 48 van de Overleveringswet (OLW) gebonden is), niet van toepassing is in de in lid 3 van dat artikel opgesomde uitzonderingsgevallen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn op 3 juli 2013 op grond van een EAB vanuit België feitelijk overgeleverd aan de Nederlandse autoriteiten. Dit is geschied op grond van EAB’s gedateerd 31 mei 2013, waarin – onder meer – het volgende is opgenomen:
“Dit bevel heeft betrekking op twee strafbare feiten.
(…)
1.
Deelneming criminele organisatie:
In de periode van 14 oktober 2011 tot en met 29 mei 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland en/of te Kalmthout en/of elders in België, heeft [verdachte]( [medeverdachte 1] , in het EAB van [medeverdachte 1] )
deelgenomen aan een organisatie, welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Binnen de organisatie heeft [verdachte] leiding gegeven aan verschillende personen die zich bezig hebben gehouden met het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen (hennep, cocaïne en xtc). Het telen en bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren van bovengenoemde verdovende middelen.
(…)
2.
Witwassen

(…)”

In de EAB’s van [verdachte] en [medeverdachte 1] van 31 mei 2013 zijn de lijstfeiten deelneming aan een criminele organisatie en witwassen van opbrengsten van misdrijven aangekruist.
Op 12 juli 2013 zijn door de officier van justitie jegens [verdachte] en [medeverdachte 1] aanvullende EAB’s uitgevaardigd, waarin – onder meer – het volgende is opgenomen:
“Dit bevel heeft betrekking op drie strafbare feiten.
(…)
1.
Bezit verdovende middelen
Op 3 juni 2013 heeft verdachte (samen met een ander) in zijn woning in Kalmthout (België) een hoeveelheid (vermoedelijk) MDMA/XTC in zijn bezit gehad. Het gaat om ongeveer 2.696 pillen en in totaal ongeveer 2.347 gram.
2.
Aanwezig hebben van voorwerpen en stoffen en gelden die bestemd zijn voor het vervaardigen, verkopen en voor het in- en uitvoeren van verdovende middelen.
Op 3 juni 2013 had verdachte (samen met een ander) in zijn woning in Kalmthout (België) voorwerpen, stoffen en gelden in zijn bezit, waarvan hij wist of in ieder geval zou moeten weten dat die bestemd zijn voor het vervaardigen, verkopen en het in- en uitvoeren van verdovende middelen. In de woning zijn onder meer aangetroffen:
(…)
[In het EAB is vervolgens een opsomming gegeven van de in de woning aangetroffen voorwerpen, gelden en stoffen]

3. Voorhanden hebben (vuur)wapens

(…)”

In deze aanvullende EAB’s van 12 juli 2013 zijn geen lijstfeiten aangekruist.
Op 22 augustus 2013 heeft het Hof van Beroep te Antwerpen, kamer van inbeschuldigingstelling, de tenuitvoerlegging van de aanvullende EAB’s jegens [verdachte] en [medeverdachte 1] voor wat betreft “het aanwezig hebben van voorwerpen of gelden” geweigerd, nu dit naar Belgisch recht niet strafbaar is en voor het overige toegestaan.
Op 21 augustus 2013 zijn door de officier van justitie nogmaals aanvullingen op de EAB’s van [verdachte] en [medeverdachte 1] uitgevaardigd. In deze aanvullende EAB’s van [verdachte] en [medeverdachte 1] is – onder meer – het volgende is opgenomen:
“(…)
Dit bevel heeft betrekking op drie strafbare feiten.
(…)
1.
In- en uitvoer van cocaïne en/of XTC (MDMA)
Over een periode van 14 oktober 2011 tot en met 3 juni 2013 heeft verdachte met één of meer anderen op verschillende tijdstippen cocaïne en/of XTC (MDMA) van België naar Nederland gebracht en/of van Nederland naar België.
2.
Het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne en/of XTC (MDMA)
Over de periode van 14 oktober 2011 tot en met 3 juni 2013 heeft verdachte met één of meer anderen meermalen opzettelijk cocaïne en/of XTC (MDMA) verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd, bereid, bewerkt, verwerkt en aanwezig gehad.
3.
Het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en/of vervaardigen van hennep(planten)
(…)”
Het lijstfeit illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen is aangekruist.
Bij beslissing van 27 september 2013 is dit aanvullende EAB door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen uitvoerbaar verklaard.
Op 10 september 2013 is door de rechtbank Amsterdam de gevangenneming van [verdachte] en [medeverdachte 1] bevolen ten aanzien van – onder meer – feit 2 voor zover dit feit ziet op het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, ten aanzien van feit 3 (voorbereidingshandelingen) voor het gedeelte dat betrekking heeft op “stoffen” en ten aanzien van feit 4 voor zover dit feit ziet op het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA.
Ten aanzien van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor het gedeelte dat betrekking heeft op
voorwerpen en gelden is derhalve op [verdachte] en [medeverdachte 1] geen vrijheidsbeperkende maatregel toegepast. Dit betekent dat sprake is van de in artikel 27 lid 3 onder c van het Kaderbesluit genoemde uitzondering op het specialiteitsbeginsel, nu in het onderhavige geval de strafvervolging niet leidt tot toepassing van een maatregel die de persoonlijke vrijheid beperkt. Het hof merkt in dit verband nog op dat het, indien het tot een bewezenverklaring van deze (onderdelen van) feiten komt, daarvoor net als de rechtbank geen vrijheidsbenemende straf of maatregel zal opleggen.

Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

In het onderzoek
13Pitea(het onderzoek naar de doodslag/moord op [slachtoffer] ) heeft op bevel van de officier van justitie en met machtiging van de rechter-commissaris opname van vertrouwelijke gesprekken (hierna: OVC-gesprekken) plaatsgevonden in twee personenauto’s:
  • een Fiat Punto met kenteken [kenteken 1] van 14 oktober 2011 tot en met 2 februari 2012;
  • een Ssangyong Kyron met kenteken [kenteken 2] van 16 februari 2012 tot en met 5 april 2012 en van 20 april 2012 tot en met 28 mei 2012.
Van de opgenomen communicatie in beide auto’s zijn processen-verbaal opgemaakt die later in het dossier
13Gabaszijn gevoegd. De gegevensdrager met de opgenomen OVC-gesprekken in de Fiat Punto bevindt zich in het dossier. De gegevensdrager met de opgenomen OVC-gesprekken in de Ssangyong Kyron is in het ongerede geraakt en bevindt zich niet in het dossier.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle uitwerkingen van de OVC-gesprekken in de Ssangyong uitgesloten moeten worden van het bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, doordat deze gesprekken niet meer te traceren zijn en de inhoud van de uitwerkingen daarvan door de verdediging derhalve niet getoetst kan worden, sprake is van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Volgens de raadsman bevatten de uitwerkingen van de OVC-gesprekken in de Fiat Punto onjuistheden, welke constatering noopt tot controle van de uitwerkingen van de OVC-gesprekken in de Ssangyong, nu [medeverdachte 1] ter terechtzitting in zijn eigen strafzaak heeft ontkend deel te hebben genomen aan de gesprekken in de Ssangyong die hem worden toegeschreven. Het kwijtraken van de gegevensdragers met de opnamen van de OVC-gesprekken in de Ssangyong levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a Sv, hetgeen bewijsuitsluiting van deze gesprekken tot gevolg moet hebben, aldus de raadsman.
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] in haar verdediging is geschaad nu zij haar verdedigingsrecht niet meer ten volle kan effectueren, aangezien haar de mogelijkheid is ontnomen de inhoud van de uitwerkingen van de OVC-gesprekken uit de Ssangyong te toetsen. Dit levert een ernstig en onherstelbaar vormverzuim op en bovendien een schending van het beginsel van ‘
equality of arms’ en van artikel 6 van het EVRM. De verdachte is hiermee direct in haar belangen geraakt en ernstig benadeeld. Bovendien is het recht op een eerlijk proces hierdoor in het geding, waardoor de enige passende sanctie op dit vormverzuim bewijsuitsluiting is van de OVC-gesprekken in de Ssangyong, aldus de raadsman.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van al hetgeen tot verweer is gevoerd aangesloten bij de overwegingen en het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat de OVC-gesprekken bruikbaar zijn voor het bewijs.
Overwegingen en oordeel van het hof
Ter terechtzitting in hoger beroep is een aantal opnamen beluisterd van OVC-gesprekken in de Fiat Punto, waarbij door het hof slechts in één gesprek (sessie 165, vanaf 00:03:20) een ondergeschikte en overigens begrijpelijke vergissing is geconstateerd in de schriftelijke uitwerking. Het betreft hier het horen van “coke” daar waar kennelijk “Cob” (het hof begrijpt dat bedoeld is: Cobrabom, een soort vuurwerk) is gezegd. Deze beperkte en ondergeschikte vergissing rechtvaardigt naar het oordeel van het hof geenszins de aanname dat er eveneens fouten zouden zijn gemaakt in de schriftelijke uitwerking van de gesprekken in de Ssangyong. Het hof betrekt bij dat oordeel de omstandigheid dat geen van de verdachten de inhoud van de uitwerkingen van de gesprekken in de Ssangyong heeft betwist.
Overigens zal het hof de gesprekken in de Fiat Punto, waarvan door [verdachte] ter terechtzitting is verklaard dat daar niet [medeverdachte 1] op is te horen, maar [betrokkene 1] (sessie 59 vanaf 00:07:00 (dp. ZB 599) en sessie 78 vanaf het begin (dp. ZB 455)), niet gebruiken voor het bewijs.
Het enkele feit voorts dat de getuige [getuige] op 1 december 2015 bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij pas sinds maart 2015 een rijbewijs heeft en nooit eerder gereden heeft zegt niet dat hij daarvoor nooit daadwerkelijk in een auto heeft gereden en doet niet af aan zijn stemherkenning in de sessies 240 (dp. ZB 630) en 242 (dp. ZB 641).
Naar het oordeel van het hof zijn onvoldoende omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan de conclusie moet worden getrokken, dat in zijn algemeenheid aan de juistheid van de geverbaliseerde weergave van de gesprekken en de stemherkenningen daarin in zowel de Fiat Punto als in de Ssangyong Kyron moet worden getwijfeld.
Ondersteunend voor dat oordeel is voorts dat in diverse OVC-gesprekken in de Ssangyong wordt gesproken over een baby en over de naam voor de baby, of dat er een baby te horen is. Op 11 maart 2012 (sessie 304, dp. ZB 060) zegt de persoon die wordt herkend als [medeverdachte 1] dat ‘ze bezig zijn met een naam voor de baby’. Op 17 maart 2012 (sessie 335, dp. ZB 093) vraagt een NN-man aan [medeverdachte 1] wanneer [verdachte] is uitgerekend, waarop [medeverdachte 1] reageert dat het over drie weken is. Op 7 april 2012 hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] samen een zoon gekregen. Op 9 mei 2012 (sessie 845, dp. ZB 315) stappen [verdachte] en [medeverdachte 1] samen met een kind in de auto, waarop [verdachte] aan [medeverdachte 1] uitlegt hoe het kindje vastgemaakt moet worden, over het kind wordt gepraat en de baby huilt en geluid maakt.
In diverse gesprekken wordt door een van de gespreksdeelnemers de naam ‘ [voornaam] ’ genoemd, waarop de gespreksdeelnemer die door de verbalisanten is aangeduid als [medeverdachte 1] vervolgens reageert. Voorts rijdt de Ssangyong regelmatig tussen De Pijp in Amsterdam en de [adres 10] in Kapellen en de [adres 9] in Kalmthout wanneer de als [verdachte] en [medeverdachte 1] herkende gespreksdeelnemers er samen in rijden. [verdachte] en [medeverdachte 1] woonden samen aan de [adres 1] in Amsterdam en verbleven vanaf september 2011 vaak in België, waar [verdachte] woningen had gehuurd in Kapellen en vervolgens in Kalmthout.
Concluderend is het hof van oordeel dat het in het ongerede raken van de opnamen van de OVC-gesprekken uit de Ssangyong weliswaar een onherstelbaar vormverzuim oplevert, maar dat kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan. De stelling van de raadsman dat niet van de juistheid van de uitwerkingen daarvan kan worden uitgegaan houdt geen stand; het hof zal de OVC-gesprekken uit de Ssangyong dan ook gebruiken voor het bewijs.

Vrijspraak feit 2

Met de rechtbank begrijpt het hof de tenlastelegging van de feiten 2 en 4 aldus, dat het onder 4 ten laste gelegde ziet op het aanwezig hebben van de op 3 juni 2013 bij doorzoekingen aangetroffen verdovende middelen. Het hof beperkt zich bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gestelde aldus evenals de rechtbank tot de – kort gezegd – ten laste gelegde handel in en productie van verdovende middelen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [verdachte] op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden aangemerkt als (mede)pleger van de ten laste gelegde handel in cocaïne, MDMA (XTC) en amfetamine. Voorts is het hof, met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen weliswaar blijkt dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de productie van verdovende middelen door de onder 1 ten laste gelegde criminele organisatie, maar dat niet vastgesteld kan worden dat zij zich daarmee op enigerlei wijze bezig heeft gehouden.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.

Vrijspraak feit 7

[verdachte] is door de rechtbank vrijgesproken van het aan haar onder 7 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Door de advocaat-generaal is gerequireerd tot bewezenverklaring van dit feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de wapens zijn aangetroffen in dezelfde ruimte als waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen waarvoor [verdachte] door de rechtbank wel verantwoordelijk is gehouden en dat de verklaring van [verdachte] dat zij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens – in het licht van de leidinggevende rol die de advocaat-generaal haar toedicht binnen de criminele organisatie – ongeloofwaardig is.
Het hof overweegt dat voor een veroordeling ter zake artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie vereist is dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de vuurwapens en de munitie. Met de raadsman is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat [verdachte] van de aanwezigheid van de wapens en de munitie minst genomen enige bewustheid heeft gehad.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 7 is ten laste gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken.

Partiële vrijspraak feit 4

[verdachte] is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 4 is ten laste gelegd onder het eerste gedachtestreepje, betrekking hebbend op de bij [medeverdachte 4] op het adres [adres 3] in Amsterdam aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen. Door de advocaat-generaal is gerequireerd tot integrale bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat mag worden aangenomen dat de verdovende middelen die bij [medeverdachte 4] zijn aangetroffen middelen zijn die behoren tot de criminele organisatie waarvan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] deel uitmaakten. Nu [verdachte] binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld mag worden aangenomen dat zij van die verdovende middelen wetenschap had en er tevens de beschikkingsmacht over had, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe ten aanzien van de aangetroffen verdovende middelen in de woning in Kalmthout aangevoerd dat dit een vrij groot huis betreft en dat [verdachte] in sommige ruimtes nooit kwam omdat zij daar niets te zoeken had. [verdachte] had geen wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe, met de rechtbank, dat de verdovende middelen zijn aangetroffen in de woning waar [verdachte] samen met [medeverdachte 1] verbleef. Een deel van de verdovende middelen lag in de woning op toegankelijke plekken. Zo werd in het vriesvak van de ijskast een zak met daarin een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine aangetroffen. Het hof acht de verklaring van [verdachte] dat zij de verdovende middelen nooit heeft gezien volstrekt ongeloofwaardig, gelet op de hoeveelheid verdovende middelen die op diverse plekken in de woning is aangetroffen. Het hof acht derhalve het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen in de woning in Kalmthout wettig en overtuigend bewezen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van enige wetenschap bij [verdachte] van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning van [medeverdachte 4] in Amsterdam. Ook overigens biedt het dossier naar het oordeel van het hof geen aanknopingspunten voor de stelling van het openbaar ministerie dat de verdovende middelen in Amsterdam zich in de machtssfeer van [verdachte] bevonden. [verdachte] zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs


door de verdachten gebruikte telefoonnummers
[medeverdachte 1]
Gelet op de bewijsmiddelen en de verdere inhoud van het dossier gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van de navolgende telefoonnummers:
[telefoonnummer 1]
[telefoonnummer 2]
[telefoonnummer 3]
[telefoonnummer 4]
[telefoonnummer 5]
[telefoonnummer 6] (tot 18 december 2012)
[telefoonnummer 7] (tot 7 januari 2013)
[medeverdachte 4]
Op vrijdag 3 mei 2013 telefoneerde [verdachte] op de tijdstippen 13.14.09 u, 13.16.38 u en 13.33.49 u met het telefoonnummer [telefoonnummer 8] , op het tijdstip 13.33.33 u met het telefoonnummer [telefoonnummer 9] en op het tijdstip 13.31.31 u met het telefoonnummer [telefoonnummer 10] . Bij geen van deze oproepen nam de gebruiker van het gebelde nummer op en er vond tussen deze oproepen geen ander telefooncontact plaats door [verdachte] (dp. HB A08). Op vrijdag 3 mei 2013 werd [verdachte] op het telefoonnummer [telefoonnummer 11] op het tijdstip 13.34.29 u gebeld door het nummer [telefoonnummer 10] (dp. HB A29):
T: Ja, goeiemiddag.
F: Goedemiddag. Hé, hé.
T: Ja, ik probeer, ik probeer je al de hele tijd te bereiken.
[medeverdachte 4] is door stemherkenning geïdentificeerd als de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 10] (dp. HC 0073). Bovendien is bij een doorzoeking in de woning aan de [adres 3] te Amsterdam Zuidoost in de slaapkamer van [medeverdachte 4] een telefoon aangetroffen waarbij ditzelfde telefoonnummer hoort (dp. HC 0094). Op grond van de inhoud van bovengenoemd telefoongesprek en de door [verdachte] gebelde telefoonnummers vlak daaraan voorafgaand gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van de telefoonnummers [telefoonnummer 8] , [telefoonnummer 9] en [telefoonnummer 10] .
Voorts heeft [medeverdachte 4] ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij het telefoonnummer [telefoonnummer 12] in gebruik heeft gehad.
De telefoon met het nummer [telefoonnummer 13] wordt tijdens de doorzoeking aan de [adres 4] te Zwolle in een wasmand aangetroffen. Aan voornoemd adres bevindt zich de ouderlijke woning van [medeverdachte 4] . Het IMEI-nummer van voornoemde telefoon komt overeen met het IMEI nummer van de Technische Actie (hierna: TA) 36 voorzien van telefoonnummer [telefoonnummer 13] . Verbalisant G.019 heeft geverbaliseerd dat de stem van [medeverdachte 4] overeen kwam met de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 13] (dp. HC 0074).
Het telefoonnummer [telefoonnummer 6] peilt op 18 december 2012 uit nabij het adres [adres 3] , alwaar [medeverdachte 4] op dat moment staat ingeschreven (dp. HC 0072). [medeverdachte 4] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg bovendien verklaard dat hij misschien wel een keer gebruik heeft gemaakt van dat nummer. [medeverdachte 1] is samen met [verdachte] en hun zoontje van 7 januari 2013 tot en met 19 januari 2013 op vakantie op Gran Canaria. Op 7 januari 2013 peilt het telefoonnummer [telefoonnummer 7] , om 16.23 uur uit in Amsterdam Zuidoost bij de telefoonpaal Grubbehoeve 1. [medeverdachte 4] verlaat om 16.47 uur zijn woning. Om 18.37 u loopt [medeverdachte 4] richting de [straatnaam 1] . Om 18.58 uur wordt vanaf het voornoemde nummer een sms-bericht gestuurd met: “ik zie je zo he’. De telefoon peilt op dat moment uit op de [straatnaam 2] , de directe omgeving van de [straatnaam 1] waar [medeverdachte 4] kort daarvoor is gezien. Op 15 oktober 2012 om 11.02 uur wordt met het telefoonnummer [telefoonnummer 7] een sms-bericht verzonden met de tekst: ‘heb je tijd voor een drankje vandaag’. De telefoon peilt op dat moment uit in de omgeving van [straatnaam 3] in Amsterdam Zuidoost. [medeverdachte 4] staat op voornoemde datum ingeschreven op het adres [adres 8] te Amsterdam Zuidoost. Dit adres ligt in de directe nabijheid van [straatnaam 3] .
Ook het telefoonnummer [telefoonnummer 7] kan op basis van de zojuist genoemde peillocaties en observaties van 7 januari 2013 worden toegeschreven aan [medeverdachte 4] .
De nummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] waren voordien in gebruik bij [medeverdachte 1] .
Gelet op het voorgaande en de verdere inhoud van het dossier gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 4] de gebruiker was van de navolgende telefoonnummers:
[telefoonnummer 8]
[telefoonnummer 9]
[telefoonnummer 10]
[telefoonnummer 12]
[telefoonnummer 13]
[telefoonnummer 6] (vanaf 18 december 2012)
[telefoonnummer 7] (vanaf 7 januari 2013)
[verdachte]
Het hof gaat er gelet op het voorgaande en de verdere inhoud van het dossier vanuit dat [verdachte] de gebruiker was van de navolgende telefoonnummers:
[telefoonnummer 14]
[telefoonnummer 2]
[telefoonnummer 11]
[telefoonnummer 15]

is de bijnaam van de verdachte [medeverdachte 1] : “de kleine”?
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [medeverdachte 1] in zijn eigen strafzaak ontkend dat hij “de kleine” wordt genoemd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 25 april 2012 zitten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Ssangyong. Omstreeks 16.26 u belt [medeverdachte 2] met [betrokkene 1] en zegt: “Hey [betrokkene 1] ben je in het café? Ik geef je die kleine even”, waarop [medeverdachte 1] aan de lijn komt.
Op 17 april 2013 om 11.30.10 u belt [betrokkene 2] (met nummer [telefoonnummer 16] ) naar [medeverdachte 5] (met nummer [telefoonnummer 17] ). [medeverdachte 5] vraagt in dit gesprek aan [betrokkene 2] ‘of zij die kleine effe kan sms’en hoe laat ‘ie er zo is’. Op de vraag wat ze precies moet sturen antwoordt [medeverdachte 5] “Hé ben je al in de buurt of eh weet je hoe laat je al eh hoe laat je hier bent?” Vervolgens sms’t [betrokkene 2] om 11.30.55 u aan [medeverdachte 1] (op nummer [telefoonnummer 1] ) “weet je al hoe laat je hier bent? Gr.”
Op 22 mei 2013 omstreeks 11.25 u belt [medeverdachte 1] (met nummer [telefoonnummer 1] ) naar [medeverdachte 5] en vraagt of [medeverdachte 5] thuis is. Deze stelt dat hij net weg wilde gaan. [medeverdachte 1] stelt vervolgens dat hij nu zijn kant op rijdt en er met een kwartiertje zal zijn. Om 11.29 u belt [medeverdachte 5] met [betrokkene 3] en vertelt hem dat “die kleine” nu naar hem ( [medeverdachte 5] ) kwam en dat hij ( [medeverdachte 5] ) wel iets met hem (de kleine) zou regelen. [betrokkene 3] zou later naar Volendam komen en dan zou hij geld langs brengen. [medeverdachte 5] zou wel wat met hem (de kleine) regelen. Om 11.48 u belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 18] ). [verdachte] beantwoordt de oproep en geeft aan dat [medeverdachte 1] naast haar zit. [medeverdachte 5] vraagt of zij al in de buurt zijn. [verdachte] geeft aan dat ze bij Noord rijdt waarop [medeverdachte 5] stelt: “zie ik je zo”. Omstreeks 12.07 u wordt waargenomen dat [medeverdachte 1] de Ssangyong parkeert op de parkeerplaats bij de woning van [medeverdachte 5] in Volendam, en dat [verdachte] als bijrijder in de auto zit. [medeverdachte 1] loopt vervolgens naar de woning van [medeverdachte 5] , waarna omstreeks 12.11 u [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] naar de auto lopen.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit dat [medeverdachte 1] “de kleine” wordt genoemd

ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet als leidinggevende en/of deelnemer van/aan een criminele organisatie kan worden aangemerkt. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de rol van de verdachte binnen die organisatie op grond van de bewijsmiddelen niet valt te duiden. De verdachte komt in de bewijsmiddelen dusdanig sporadisch voor dat zij niet kan worden aangemerkt als deelnemer aan een criminele organisatie, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Van een criminele organisatie is sprake in het geval van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, met een bepaalde organisatiegraad. Daarbij is het niet nodig dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Er is sprake van deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband als de verdachte een aandeel heeft in de gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het, in casu ten laste gelegde, in de artikelen 2 en/of 3 en/of 10a van de Opiumwet bedoelde oogmerk. Voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een criminele organisatie zijn drie deelvragen relevant:
s er sprake van een organisatie in de zin van de wet?
heeft die organisatie tot oogmerk het plegen van misdrijven?
is de verdachte deelnemer aan die organisatie?
De structuur van de organisatie hoeft niet hiërarchisch te zijn en niet vast te liggen, noch zijn afgebakende taken vereist. Er is sprake van deelneming wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet had op de door de criminele organisatie beoogde misdrijven. De bijdrage van de deelnemer moet bestaan in een aandeel hebben in, dan wel ondersteuning geven aan, gedragingen die rechtstreeks strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet vereist is dat wordt deelgenomen aan misdrijven zelf waarop het oogmerk van de organisatie is gericht.
Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
[verdachte] heeft gedurende ruim anderhalf jaar in veelal vaste samenstelling samengewerkt met anderen in de productie van en handel in verdovende middelen, alsmede voorbereidingshandelingen daarvoor verricht. De handel in en het voorhanden hebben van de verdovende middelen vonden plaats in de periode waarin de deelname aan de criminele organisatie is ten laste gelegd. Afnemers van verdovende middelen namen contact op met [verdachte] , dan wel met [medeverdachte 1] of [medeverdachte 4] , ofwel de afnemers werden door leden van de organisatie benaderd. Vervolgens werd een afspraak gemaakt, waarop een koerier werd ingeschakeld om de verdovende middelen af te leveren bij de afnemer. Het inschakelen van een koerier werd gedaan door [verdachte] , [medeverdachte 1] of [medeverdachte 4] , door de koeriers te bellen of te sms’en en hen te vragen een ‘drankje te komen doen’. De vaste locaties waar vervolgens werd afgesproken waren café Berchem (in de Nicolaas Berchemstraat 4-6) en de [adres 1] , het GBA-adres van [verdachte] en [medeverdachte 1] . Om de verdovende middelen op de juiste plaats van bestemming te krijgen, werd de koeriers veelal een auto of brommer ter beschikking gesteld.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] in Kalmthout zijn diverse verdovende middelen aangetroffen, alsmede grondstoffen voor het vervaardigen daarvan. In de woning aan de [adres 1] is een weegschaal met cocaïneresten aangetroffen. Bij [medeverdachte 4] zijn bij huiszoekingen aan de [adres 3] in Amsterdam Zuidoost en de [adres 4] te Zwolle eveneens verdovende middelen aangetroffen.
Ontwikkelen van plannen
Vanaf het GBA-adres van [verdachte] en [medeverdachte 1] aan de [adres 1] zijn in de periode 20 april 2012 tot en met 25 mei 2012 op internet zoekslagen gedaan naar grondstoffen die nodig zijn voor de productie van synthetische verdovende middelen, alsmede naar nieuwsberichten over opgerolde amfetaminelaboratoria. Door de raadsman is betoogd dat deze internetverbinding een ‘open verbinding’ betrof, waarbij het mogelijk is dat personen uit belendende panden ook van die internetverbinding gebruik kunnen maken. Het enkele gegeven dat er vanaf deze internetverbinding bepaalde belastende zoekslagen zijn gedaan die zijn te koppelen aan de productie van synthetische verdovende middelen zegt aldus nog niet dat [verdachte] zich daarmee bezig heeft gehouden, aldus de raadsman. Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het enkele feit dat de internetverbinding op het GBA-adres van [verdachte] en [medeverdachte 1] een open verbinding betrof niet betekent dat de belastende zoekslagen niet door de verdachten zijn gedaan. Niet aannemelijk is geworden dat anderen dan [verdachte] en/of [medeverdachte 1] de betreffende zoekslagen hebben gedaan. Het hof betrekt bij die overweging de omstandigheid dat in oktober 2012 vanaf dezelfde internetverbinding eveneens zoekslagen zijn gedaan naar een villa in Kalmthout en naar andere woningen in België (dp. EF 003). [verdachte] en [medeverdachte 1] verbleven vanaf 22 november 2012 in een villa aan de [adres 9] in Kalmthout. Ook is vanaf genoemde internetverbinding gezocht naar het kweken van hennep op steenwol (dp. DE 023). Voorts is op 3 januari 2013 via dezelfde verbinding een e-mail binnengekomen op het adres
[e-mailadres]met daarin een bevestiging van de boeking van vliegtickets voor [verdachte] en [medeverdachte 1] en hun zoontje [naam] van Bilbao via Madrid naar Las Palmas op 7 januari 2013 en van Las Palmas naar Amsterdam op 18 januari 2013, alsmede een e-mail met een boekingsbevestiging van een hotel op Gran Canaria (dpp. FH 005-007). [verdachte] , [medeverdachte 1] en hun zoontje [naam] zijn van 7 tot en met 19 januari 2013 op vakantie geweest op Gran Canaria. Concluderend overweegt het hof dat overige zoekslagen via dezelfde internetverbinding gekoppeld kunnen worden aan [verdachte] en [medeverdachte 1] en dat de zoekslagen naar synthetische verdovende middelen passen bij de ten laste gelegde feiten. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Versluierd taalgebruik
Ten aanzien van het versluierde taalgebruik dat door de leden van de criminele organisatie veelvuldig wordt gebezigd in de afgetapte telefoongesprekken en in de verstuurde sms-berichten, merkt het hof het volgende op.
De inhoud van de diverse OVC-gesprekken, getapte telefoongesprekken en verstuurde sms-berichten is voor een buitenstaander veelal niet inzichtelijk, terwijl de gesprekspartners telkens precies lijken te weten waar de gesprekken over gaan. Zo wordt er binnen de criminele organisatie onder meer gesproken over ‘autobandjes’, kiezelsteentjes’, ‘snoepjes’, ‘aspirines’, ‘kauwgoms’ en ‘kaarten’. Op basis van de context van de gesprekken, en in sommige gevallen ook op basis van een latere aanduiding van drugs voor de versluierde begrippen of een bevestiging van een levering van XTC-pillen, kan worden vastgesteld dat het in voornoemde gesprekken niet om de daadwerkelijke goederen gaat die worden genoemd. Dat het in de gesprekken waar over ‘autobandjes’ wordt gesproken feitelijk om de bestelling en levering van XTC-pillen ging is bij de politie bevestigd door [medeverdachte 10] tijdens zijn verhoor als verdachte. Verder wordt door de gespreksdeelnemers herhaaldelijk over prijzen en hoeveelheden gesproken, maar worden de hoeveelheden niet naar eenheden, kilo’s, euro’s en liters geconcretiseerd. In april 2013 wordt bijvoorbeeld over 180 ‘kilometer’ en de ‘huisnummers’ 80 en 125 gesproken, terwijl op basis van de verklaring van [medeverdachte 10] is komen vast te staan dat de getallen betrekking hebben op de sterkte van XTC-pillen.
Incasseren van bedragen met betrekking tot schulden aan de criminele organisatie
In de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] in Kalmthout zijn verschillende lijsten aangetroffen met daarop namen, bedragen, telefoonnummers en rekensommen. Een in de woonkamer aangetroffen handgeschreven lijst van vijf pagina’s is rechtstreeks gekopieerd uit het onderzoek
13Kwast, echter zijn daarop met rode pen correcties aangebracht en aanvullingen gedaan. Achter deze administratie zijn twee digitaal gemaakte overzichten aangetroffen met namen en getallen, eveneens met in het rood handgeschreven aanpassingen. Ook is nog een digitaal vervaardigde lijst aangetroffen, die op onderdelen overeenkomt met voornoemde lijsten maar in het geval van veel namen en getallen afwijkt. In totaal staan er op deze derde lijst 105 namen met een bij elkaar opgeteld bedrag van € 251.480,90. Op de pagina’s met instructies staan 22 nummers vermeld. [medeverdachte 12] heeft met 21 van deze 22 nummers belbewegingen gehad. Op 25 maart 2013 worden door [medeverdachte 12] diverse sms-berichten verstuurd naar het telefoonnummer in gebruik bij [medeverdachte 1] over zijn werkzaamheden. Op 29 maart 2013 stuurt [medeverdachte 12] een sms-bericht naar [verdachte] met de tekst: ‘
Randy heeft de eerste keer bij die lange betaald en de tweede en de derde keer bij die andere lex met die tatoo in hals. Komt dus op 375’. Op 1 april 2013 stuurt [medeverdachte 12] een sms-bericht aan [verdachte] met de inhoud: ‘
Ok. Volgens mij kan ik beter sommige dingen met jou regelen. Die ander is zo druk dat ik bang ben dat hij dingen vergeet te schrijven.’ Op 17 december 2013 is [medeverdachte 12] aangehouden. Tijdens een doorzoeking in het kantoorpand waar hij werkt is het kentekenbewijs van de bromfiets [kenteken 3] – die van 31 augustus 2010 tot 8 maart 2011 op naam stond van [verdachte] – gevonden en een acceptgirokaart op naam van [verdachte] en de [adres 1] . Ook is een notitieblokje aangetroffen met daarop diverse namen, die ook op de in België aangetroffen administratie voorkomen. Uit bovengenoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat [medeverdachte 12] in opdracht van [verdachte] en [medeverdachte 1] bedragen incasseerde met betrekking tot schulden aan de criminele organisatie.
Conclusie
Het hof overweegt dat uit voornoemde feiten en omstandigheden en uit de inhoud van de overige bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die als oogmerk heeft gehad het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 10a van de Opiumwet. Gezien de duurzaamheid en de bestendigheid (ruim anderhalf jaar) van de samenwerking met de medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van [verdachte] daaraan acht het hof [verdachte] deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 2, 3 en 10a van de Opiumwet. Het bewijs van het (dubbele) opzet van [verdachte] , zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor over de rol van [verdachte] is overwogen.
Partiële vrijspraak leidinggevende rol
Door de advocaat-generaal is gerequireerd tot integrale bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. Met betrekking tot de leidinggevende rol van [verdachte] heeft hij zich aangesloten bij de bewijsmotivering van de rechtbank, inhoudende dat [verdachte] zodanige zeggenschap had over de criminele activiteiten en het functioneren van de deelnemers binnen deze organisatie dat daaruit blijkt dat zij daarbinnen een onmisbare en sturende rol heeft vervuld.
Met de raadsman overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende vast is komen te staan dat [verdachte] binnen de criminele organisatie een beslissende en leidinggevende rol heeft vervuld. Niet bewezen kan worden dat [verdachte] binnen de organisatie zeggenschap had doordat zij bijvoorbeeld andere leden van de organisatie dwingend heeft aangestuurd of gecontroleerd. Enkel haar bemoeienissen met betrekking tot het incasseren van bedragen die verschuldigd waren aan de organisatie als hiervoor aangegeven zijn daartoe onvoldoende. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.zij in de periode van 14 oktober 2011 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam en elders in Nederland en te Kalmthout en Kapellen heeft deelgenomen aan een organisatie gevormd door verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 12] , welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:

- het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen en bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne en MDMA (XTC) en amfetamine en het telen en bewerken en verwerken van een grote hoeveelheid hennepplanten en het leveren en aanwezig hebben van hennep,
en
- het plegen van voorbereidingshandelingen, als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, tot het plegen van feiten bedoeld in artikel 2 juncto artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet,
welke deelneming bestond uit het samen met een of meer deelnemers aan die organisatie:
  • ontwikkelen van plannen om een of meer van vorenbedoelde misdrijven te begaan en
  • verkopen en vervoeren en opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA (XTC) en amfetamine en hennep en
  • afgeven van cocaïne en/of MDMA (XTC) aan de voor voornoemde organisatie werkende verkopers en/of koeriers en
  • ter beschikking stellen van een auto en een scooter aan voornoemde verkopers en/of koeriers en
  • regelen en beschikbaar (doen) stellen van ruimtes voor het telen van hennep en
  • inkopen en aanwezig hebben van materialen bestemd voor het kweken van hennepplanten en
  • inkopen en aanwezig hebben van materialen bestemd voor het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen van MDMA (XTC) en
  • hebben van al dan niet versluierde telefonische en directe contacten met andere deelnemers aan voornoemde organisatie en kopers en
  • medeplegen van voornoemde misdrijven en
  • laten incasseren van schulden aan voornoemde organisatie;

3.zij op tijdstippen in de periode van 25 april 2012 tot en met 3 juni 2013 te Amsterdam en Enschede en Kalmthout, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA (XTC) en/of amfetamine, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen, te weten

* op 3 juni 2013
(in Kalmthout)
  • een vacuüm machine (merk Henkelman) en
  • chemicaliën (72 1 liter flessen methylalcohol en 12 1 liter flessen ontstopper) en
  • een tabletteermachine en
  • een klopper en
  • een trechter en
  • een maatbeker en
  • een 10 liter bidon en
  • een 10 liter bidon (restant gele olie) en
  • een 5 liter bidon (gele olie-solvent) en
  • een metselkuip met daarin grondzeil twee plastic zeilen en een 20 liter bidon en
  • een zak met vijf gebruikte kloppers en een schraappallet en
  • drie 1 liter maatbekers en
  • drie 1 liter trechters en
  • een visspaan en
  • drie pollepels en
  • vier ongebruikte chemische pakken en
  • een doos met lege doorzichtige plastic zakjes en
  • twee 25 liter vaatjes gele vloeistof en
  • twee metselkuipen en
  • een 20 liter rondbodem glaskolf met aangepaste nekken, dienstig voor de aanmaak van synthetische drugs en
  • een koeler voor op de glazen kolf en
(in Amsterdam, [adres 1] )
- een weegschaaltje met cocaïneresten
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;

4.4zij op 3 juni 2013 te Kalmthout, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad

- 725,1 gram (waaronder 2696 tabletten), van een materiaal bevattende MDMA en 588,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 5.587,9 gram van een materiaal bevattende amfetamine;

6.6zij in de periode van oktober 2012 tot en met 12 december 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan het [adres 7] een hoeveelheid van in totaal 284 hennepplanten.

Hetgeen onder 1, 3, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid en 11, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 op onderdelen sprake is van eendaadse samenloop en heeft verzocht daarmee rekening te houden in de strafmaat.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat de raadsman miskent dat de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten elk op zichzelf zelfstandige misdrijven met een te onderscheiden strekking opleveren, waarbij de betreffende wettelijke bepalingen een van elkaar verschillend belang beogen te beschermen. Dat er tussen de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten op onderdelen overlapping bestaat doet daaraan niet af. De omstandigheid dat de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten als onderdeel eveneens bewezen zijn verklaard onder feit 1 hangt samen met het bijzondere karakter van het destijds geldende artikel 11a, thans artikel 11b van de Opiumwet.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en de inbeslaggenomen goederen deels verbeurd verklaard en deels teruggegeven aan de verdachte, dan wel de uitgevende instantie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 6 en 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek, waarbij het hof de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van het beslag zal overnemen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar deelgenomen aan een organisatie die zich op grote schaal bezig hield met de productie en bewerking van MDMA en amfetamine, alsmede met de handel in MDMA, amfetamine en cocaïne en het telen en bewerken en verwerken van hennep.
De georganiseerde handel in en productie van verdovende middelen dienen met kracht te worden bestreden. Een samenwerkingsverband werkt criminaliteit bevorderend en ondermijnt, gelet op zijn criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen, de rechtsorde.
De verdachte heeft kennelijk gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niet bekommerd om de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de gebruikers van verdovende middelen.
Voorts heeft de verdachte grote hoeveelheden MDMA, amfetamine en cocaïne voorhanden gehad, alsmede stoffen en voorwerpen ten behoeve van de productie van MDMA en amfetamine.
De verspreiding van en handel in verdovende middelen worden zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze middelen.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte geen vrijheidsbenemende straf op te leggen van langere duur dan de tijd die haar voorarrest reeds heeft geduurd. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede het belang dat haar zoontje heeft bij het gezelschap van zijn moeder, verzetten zich daartegen. Voorts heeft de onderhavige strafzaak onevenredig veel media-aandacht gekend, hetgeen schadelijk en risicovol is gewest voor de verdachte, aldus de raadsman.
Het hof wil aannemen dat de verdachte de media-aandacht voor de onderhavige strafzaak en voor de persoon van de verdachte als zwaar en belastend heeft ervaren. De verdachte heeft door het plegen van de bewezenverklaarde feiten deze aandacht echter zelf over zich afgeroepen. Dat de onderhavige zaak media-aandacht heeft opgeleverd is, gelet op de eerdere strafzaak tegen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] en hun prominente positie onder Ajaxsupporters, niet verwonderlijk maar hoofdzakelijk toe te rekenen aan hun eigen criminele gedrag. De verdachte had er, zeker gelet op haar aanhouding in de zaak
13Kwasten de media-aandacht die dat destijds al had opgeleverd, rekening mee kunnen houden dat het plegen van een ernstig strafbaar feit de nodige (negatieve) media-aandacht zou opleveren. Het hof ziet hierin dan ook geen aanleiding tot matiging van de op te leggen straf.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 december 2015 is de verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Op 23 februari 2015 is de verdachte door het gerechtshof Amsterdam in het onderzoek
13Kwastonherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De verdachte heeft aldus in de omstandigheid dat zij van november 2010 tot mei 2011 voor die zaak in voorarrest had verbleven (en inmiddels in een schorsing liep), kennelijk geen aanleiding gezien om op legale wijze in haar levensonderhoud te gaan voorzien, maar is zeer korte tijd later (weer) in drugs gaan handelen.
Gelet op de geringere bewezenverklaring zal het hof volstaan met een gevangenisstraf van kortere duur dan door de rechtbank opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen

Verbeurdverklaring
Het onder 1, 3, 4, 6 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan en/of voorbereid met behulp van de op de beslaglijst [1] onder 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54 en 55 genummerde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen. Zij behoren de verdachte toe en zullen daarom worden verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10, 10a, 11 en 11a (oud, thans genummerd 11b) van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen ter zake van het onder 5 ten laste gelegde en ter zake van het onder 3 onder de kopjes ‘(in Amsterdam en/of Enschede)’, ‘(in Amsterdam, [adres 2] , althans in Nederland)’, ‘(in Amsterdam, [adres 3] , althans in Nederland)’ en ‘(in Zwolle, [adres 4] , althans in Nederland)’ en het onder 6 onder de eerste twee gedachtestreepjes (‘op of omstreeks 13 maart 2012 (in een pand aan de [adres 5] te Diemen) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 529, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of op of omstreeks 14 november 2012 (in een pand aan de [adres 6] te Uithoorn) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 106, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan’) ten laste gelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 onder het eerste gedachtestreepje (‘157,27 gram cocaïne en/of 30, althans een of meer wikkels bevattende (totaal ongeveer) 18,39 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 176 tabletten XTC (MDMA), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (in Amsterdam, althans in Nederland)’) en het onder 7 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 en 7 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat voor de onder 3 bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen geen straf wordt opgelegd, voor het gedeelte dat betrekking heeft op het voorhanden hebben van voorwerpen.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt voorts dat de tijd die de verdachte in overleveringsdetentie heeft doorgebracht in België (3 juni 2013 – 3 juli 2013) bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54 en 55 genummerde voorwerpen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder 10, 21, 27 en 43 genummerde voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. N.A. Schimmel en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Dudok van Heel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 februari 2016.
mr. N.A. Schimmel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een kopie van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen is als bijlage bij dit arrest gevoegd.