Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
2.De beoordeling
”. [appellant] betwist deze verklaring ondertekend te hebben en betwist ook (in totaal) € 17.000,- van [geïntimeerde] geleend te hebben. Wel heeft [appellant] (na overlegging door [geïntimeerde] van een bewijsstuk dienaangaande) gesteld een bedrag van € 2.500,- aan [geïntimeerde] gegeven te hebben teneinde deze in staat te stellen dat bedrag op zijn ( [appellant] ) creditcardrekening te storten. Vaststaat dat [geïntimeerde] op 17 mei 2012 een bedrag van € 2.500,- op de creditcardrekening van [appellant] heeft gestort. [geïntimeerde] betwist genoemd bedrag van [appellant] gekregen te hebben.
Is aannemelijk dat cliënt op grond van zijn medische situatie als gevolg van onder meer het ongeval in het jaar 2012 zo in de war was dat hij brieven, verklaringen e.d. tekende zonder de inhoud ervan te controleren of zonder van de inhoud van die stukken op de hoogte te zijn?”) is te algemeen gesteld om aan het in de brief daarop gegeven antwoord (dat overigens het element ”in beginsel” bevat, hetgeen een beperking inhoudt) enige conclusie te verbinden, laat staan de door [appellant] gewenste. Zo blijkt uit de brief niet dat Centrum ’45 voor de beantwoording van de voorgelegde vraag de beschikking had over de (uiterst korte en niet moeilijk te bevatten) verklaring waar het in deze procedure omgaat. Grief 4 (die op deze materie ziet) behoeft dan ook verder geen bespreking. Zij faalt.