Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
restantvan de borg van € 1.000,=.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een moeder en haar zoon betreffende de huur van een woning en een bedrijfsruimte. De appellant, de zoon, was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de huurovereenkomsten konden worden ontbonden en ontruiming kon worden gevorderd vanwege structurele wanbetaling. De moeder, geïntimeerde, had in eerste aanleg ontbinding van de huurovereenkomsten en betaling van huurachterstanden gevorderd. De kantonrechter oordeelde dat de zoon in meerdere opzichten tekort was geschoten in zijn verplichtingen, wat leidde tot de toewijzing van de vorderingen van de moeder. In hoger beroep heeft de zoon zeven grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de huurachterstanden niet waren voldaan en dat de zoon niet had aangetoond dat hij aan zijn verplichtingen had voldaan. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat de structurele wanbetaling van de zoon voldoende ernstig was om de ontbinding van de huurovereenkomsten en de ontruiming van de woning en bedrijfsruimte te rechtvaardigen. De kosten van het geding in hoger beroep werden toegewezen aan de moeder.