ECLI:NL:GHAMS:2016:5891

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
17 maart 2018
Zaaknummer
23-001283-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal in vereniging met een geprepareerde tas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van winkeldiefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof het wegnemen van schroevendraaiers, wandcontactdozen en deurklinken uit een winkelbedrijf aan de Sijsjesbergweg in Amsterdam op 20 maart 2016. De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat niet bewezen kon worden dat de goederen afkomstig waren uit de winkel en dat er geen sprake was van medeplegen. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat er sprake was van een vooropgezet plan. De camerabeelden toonden aan dat de verdachte en zijn medeverdachte de winkel binnenkwamen en kort daarna met de gestolen goederen de winkel verlieten. Het hof achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien zijn wisselende verklaringen over de herkomst van de goederen. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met zijn medeverdachte handelde in bewuste en nauwe samenwerking, wat leidde tot de conclusie dat de ten laste gelegde diefstal bewezen was. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, maar het hof besloot in hoger beroep de straf te verlagen naar drie weken, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-001283-16
datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-701536-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen zeven, althans een of meer, schroevendraaier(s) en/of twee, althans een of meer wandcontactdozen en/of tien, althans een of meer deurklink(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf] (filiaal sijsjesbergweg), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat de in de auto aangetroffen goederen afkomstig waren uit de [bedrijf] op de Sijsjesbergweg en dat de verdachte deze goederen heeft gestolen, mede omdat niet valt uit te sluiten dat op het moment van de controle van de voorraad andere klanten van de [bedrijf] deze goederen in hun winkelmand hadden. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het gedrag van de verdachte niet als het medeplegen van diefstal kan worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt met betrekking tot de herkomst van de aangetroffen voorwerpen als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat op de camerabeelden van het winkelbedrijf [bedrijf], filiaal Sijsjesbergweg, (hierna te noemen: de [bedrijf]) is te zien dat de verdachte en de medeverdachte op
20 maart 2016 te 14:06 uur de winkel binnen komen en om 14:19 uur de winkel verlaten. Vervolgens is diezelfde dag om 15:15 uur door [naam 1], manager bij de [bedrijf], aangifte gedaan van diefstal van goederen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisant [verbalisant] op 20 maart 2016 telefonisch contact heeft gehad met [naam 2], dienstdoende leidinggevende bij de [bedrijf], waarbij de digitale voorraad met de werkelijke voorraad is vergeleken. De [bedrijf] had 13 deurklinken digitaal in voorraad, maar er lagen nog 3 deurklinken in het schap. Ook werden een specialistische schroevendraaier en twee wandcontactdozen bij de [bedrijf] gemist. In de auto van de verdachte zijn 10 deurklinken,
7 schroevendraaiers en 2 wandcontactdozen aangetroffen. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk dat precies deze voorwerpen, op het moment dat de voorraad werd gecontroleerd, door andere klanten van de [bedrijf] uit de schappen waren gehaald en nog niet waren afgerekend aan de kassa. Gezien de aard en de hoeveelheid van de voorwerpen, mede bezien de combinatie van deze voorwerpen, alsmede de omstandigheid dat de voorwerpen zijn aangetroffen kort nadat de verdachte en de medeverdachte in de [bedrijf] waren geweest, stelt het hof buiten redelijke twijfel vast dat de voorwerpen die in de auto van de verdachte zijn aangetroffen afkomstig zijn van de [bedrijf]. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat (het medeplegen van) de ten laste gelegde diefstal niet bewezen kan worden, overweegt het hof het volgende.
De eerder genoemde voorwerpen zijn in een blauwe schoudertas op 20 maart 2016 omstreeks 15:00 uur in de kofferbak van de auto van de medeverdachte aangetroffen, alsmede twee geprepareerde tassen. Op de camerabeelden van de [bedrijf] is te zien dat als de verdachte en de medeverdachte om 14:06 uur de [bedrijf] binnen lopen, de medeverdachte een blauwe schoudertas bij zich heeft. Beide verdachten kwamen uit de richting van de stelling deurknoppen in beeld en liepen ter hoogte van de stelling waar elektradozen zijn opgesteld. Een van de verdachten heeft een contactdoos uit de stelling gepakt. Bij de stelling waar de schroevendraaiers hangen werd diverse malen door een van de verdachten iets uit de stelling gepakt. Vervolgens liepen beide verdachten naar de kassa, waar de verdachte toiletpapier heeft afgerekend. De medeverdachte hield de schoudertas onder haar linkerarm gekneld. Daarna verlieten ze samen de winkel. De medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat de blauwe geprepareerde handtas van haar was. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat een andere geprepareerde tas, die in de auto is aangetroffen, van hem was en dat hij die dag samen met de medeverdachte op pad was om producten te stelen.
De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Door de verdachte is daartoe aangevoerd dat zijn broer de tas met de goederen van de [bedrijf] in zijn auto had gelegd, omdat zijn broer ook af en toe in zijn auto rijdt. Vervolgens heeft de verdachte verklaard dat de goederen in zijn auto lagen als onderpand, omdat hij een vriend - genaamd [naam 3] - 50 euro had geleend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de goederen een paar dagen van de tevoren bij een vriend van hem had gekocht en dat hij deze in de auto had gelaten.
Gelet op de wisselende verklaringen van de verdachte acht het hof de ontkenning van de ten laste gelegde diefstal ongeloofwaardig. De verdachte en zijn medeverdachte zijn die dag samen in de auto van de verdachte naar de [bedrijf] gegaan, ze zijn samen de [bedrijf] ingegaan, ze hebben samen door de [bedrijf] gelopen en ze hebben ook samen de [bedrijf] weer verlaten. Uit vorenstaande vastgestelde feiten en omstandigheden in samenhang met de verklaring van de verdachte dat hij met de medeverdachte vaker op pad gaat om diefstallen te plegen, ook bij de [bedrijf], leidt het hof af dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om de ten laste gelegde diefstal te plegen en de verdachte derhalve in bewuste en nauwe samenwerking met zijn medeverdachte heeft gehandeld.
Het verweer van de raadsvrouw wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 maart 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schroevendraaier, twee wandcontactdozen en tien deurklinken, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf], filiaal Sijsjesbergweg.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit dat voor het benadeelde winkelbedrijf veel hinder oplevert. Tevens hebben de verdachte en zijn mededader, door aldus te handelen, inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het winkelbedrijf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2016 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof zal, gelet op de straf die in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd, in het voordeel van de verdachte afwijken van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. M.L.M. van der Voet en mr. C.P.M. Cleiren, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen en mr. M.M.C. Glismeijer, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2016.
Mrs. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en C.P.M. Cleiren zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.