ECLI:NL:GHAMS:2016:5836

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
200.204.362/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering wegens tekortkomingen in informatie- en sollicitatieverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant, die op 10 december 2013 tot de schuldsaneringsregeling was toegelaten, had in zijn beroepschrift verzocht om het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 november 2016 te vernietigen. De rechtbank had de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, waardoor de appellant in staat van faillissement was gekomen. Tijdens de zitting op 13 december 2016 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Heimensem, zijn standpunt toegelicht. De bewindvoerder, A.J.P. de Wit, was ook aanwezig en heeft zijn standpunt verduidelijkt.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet naar behoren aan zijn informatie- en sollicitatieverplichtingen heeft voldaan. Ondanks dat hij een aantal periodes werk had, heeft hij onvoldoende gesolliciteerd en geen concrete voorstellen gedaan om de boedelachterstand van € 7.396,82 in te lopen. De appellant heeft weliswaar psychische klachten aangevoerd als reden voor zijn tekortkomingen, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd dat deze klachten hem arbeidsongeschikt maakten. Het hof concludeerde dat de appellant ernstig tekortgeschoten was in zijn verplichtingen en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het verzoek van de appellant om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen werd afgewezen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de tekortkomingen van de appellant niet als gering konden worden beschouwd. De appellant had meerdere kansen gekregen om zijn situatie te verbeteren, maar had deze niet benut. Het hof benadrukte het belang van actieve medewerking aan de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet nakomen van verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.204.362/01
insolventienummer rechtbank : C/14/13/436 R
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 december 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [adres] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Heimensem te Hoorn (NH).

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd.
[appellant] is bij op 28 november 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 22 november 2016, waarbij de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds heeft beëindigd en [appellant] dientengevolge van rechtswege in staat van faillissement is komen te verkeren.
Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 13 december 2016. Bij die behandeling is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Heimensem voornoemd, die het beroepschrift mondeling nader heeft toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die aan het hof is overgelegd. Voorts is de bewindvoerder, A.J.P. de Wit, verschenen, die zijn standpunt ook nader heeft toegelicht.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift, het dossier van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, het verslag van de bewindvoerder van 8 december 2016, met bijlagen, en de namens [appellant] op 12 en 13 december 2016 nader overgelegde stukken. [appellant] heeft verklaard eveneens kennis te hebben genomen van de genoemde stukken.

2.Beoordeling

2.1
[appellant] die op 10 december 2013 tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, heeft in het beroepschrift verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen en hem alsnog in staat te stellen de wettelijke schuldsaneringsregeling te voltooien. [appellant] stelt dat hij zich heeft ingespannen zoveel mogelijk inkomen te verwerven. Voor zover sprake is van tekortschieten in de nakomingen van de verplichtingen, is dit volgens [appellant] te wijten aan de moeilijke persoonlijke omstandigheden waarin hij de afgelopen tijd heeft verkeerd. [appellant] stelt dat de rechtbank daar onvoldoende rekening mee heeft gehouden. Voorts voert [appellant] – samengevat en voor zover voor de beslissing van belang – het volgende aan.
Door het overlijden van zijn moeder, ziekte van zijn vader en de moeilijke scheiding van de moeder van zijn twee jonge kinderen is [appellant] depressief geraakt. [appellant] is door een diep dal gegaan en heeft zijn best gedaan zijn zaken zo goed mogelijk te regelen. Dat hij door deze omstandigheden steken heeft laten vallen, valt hem niet te verwijten. [appellant] werkte om en nabij 60 uur per week bij Cooper Projectrealisatie B.V. (hierna: Cooper). Dat viel niet vol te houden en daarom heeft hij het contract beëindigd. Hij wilde daarna zo gauw mogelijk weer inkomen hebben en heeft daarom alles aangepakt wat maar mogelijk was, bij de PostNL en als glazenwasser, en heeft nu via Cooper een baan gevonden bij BMN Bouwmaterialenhandel BV. [appellant] erkent dat hij de bewindvoerder niet altijd goed op de hoogte heeft gehouden, maar hij stelt zich altijd te hebben ingespannen. Bovendien heeft hij sinds het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris zich volledig gehouden aan de informatieverplichting.
[appellant] verzoekt de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen, zodat hij een kans heeft de boedelachterstand in te lopen. Hij heeft vrienden aan wie hij geld kan vragen en bovendien is hij gewend om van € 50,- per week rond te komen. Nu zijn leven een stabiele wending heeft genomen, zou een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei een veel te zware sanctie betekenen, aldus [appellant] .
2.2
De bewindvoerder heeft in hoger beroep - onder verwijzing naar zijn verslag van 8 december 2016 – aangevoerd dat [appellant] , ondanks dat hij herhaaldelijk zowel schriftelijk door de bewindvoerder als mondeling door de rechter-commissaris is gewezen op de verplichtingen, niet naar behoren aan de informatie- en sollicitatieverplichting heeft voldaan. Zo heeft [appellant] zonder overleg met de bewindvoerder zijn dienstverband beëindigd. Hij heeft daardoor een goed inkomen opgegeven, waardoor de boedel is benadeeld. Voorts heeft [appellant] geen kopieën van sollicitaties overgelegd. Hij heeft af en toe slechts een overzicht verstrekt aan de hand waarvan de bewindvoerder geen sollicitaties heeft kunnen controleren. Ten slotte is sprake van een boedelachterstand van € 7.396,82. Deze is grotendeels ontstaan in de periode vanaf september 2015, omdat [appellant] sindsdien niet of nauwelijks meer aan de boedel heeft afgedragen ondanks dat hij wel over een behoorlijk inkomen beschikte. Ondanks herhaaldelijk aandringen heeft [appellant] geen concreet en haalbaar voorstel gedaan ter aflossing van de boedelachterstand. De bewindvoerder heeft ter zitting nog verklaard er geen vertrouwen in te hebben dat [appellant] bij een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling wel aan zijn verplichtingen zal voldoen, aangezien hij reeds voldoende kansen heeft gehad. Gelet op het voorgaande adviseert de bewindvoerder het bestreden vonnis te bekrachtigen.
2.3
Het hof stelt bij zijn beoordeling voorop dat – zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350, derde lid, Faillissementswet (Fw) – uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar verplichtingen voortvloeien, die hun grond vinden in de doelstelling van die wet. Deze doelstelling komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen de kans moet worden geboden weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling wordt gevergd. Van het ontbreken van de vereiste medewerking kan, onder meer, sprake zijn indien de schuldenaar zijn informatie- en/of sollicitatieverplichting niet nakomt dan wel een boedelachterstand en/of bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Het hof is van oordeel dat [appellant] ernstig is tekortgeschoten in meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
2.4
Allereerst rust op de schuldenaar de verplichting tot het verschaffen van die inlichtingen waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Gebleken is dat [appellant] vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling heeft nagelaten de bewindvoerder (spontaan en tijdig) in kennis te stellen van informatie betreffende zijn persoonlijke en financiële situatie. Ondanks dat [appellant] meermalen is geconfronteerd met deze tekortkoming, zowel door de bewindvoerder als de rechter-commissaris, en hem keer op keer de kans is geboden verbetering te laten zien, is hij de informatieverplichting niet naar behoren nagekomen. De omstandigheid dat [appellant] inmiddels een gedeelte van de ontbrekende loonspecificaties aan de bewindvoerder heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Afgezien van het feit dat nog steeds niet alle benodigde stukken zijn aangeleverd, is [appellant] in een te laat stadium – te weten daags vóór aanvang van de zitting in hoger beroep – overgegaan tot het verstrekken van stukken en eerst na tussenkomst van zijn advocaat, terwijl de bewindvoerder en de rechter-commissaris [appellant] (herhaaldelijk) op indringende wijze het belang van de informatieverplichting hebben voorgehouden. Door het niet (eerder) verstrekken van deze inlichtingen heeft [appellant] de bewindvoerder in zijn toezichthoudende taak belemmerd.
2.5
Ingevolge artikel 288, eerste lid, onder c, Fw rust op de schuldenaar voorts de verplichting om zich in te spannen zo veel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daarom moet [appellant] - zoals herhaaldelijk aan hem is medegedeeld – niet alleen zijn baan behouden maar ook ten minste gemiddeld viermaal per maand solliciteren naar betaald werk in de periode dat hij geen werk heeft. Gebleken is dat [appellant] , met uitzondering van een aantal korte periodes waarin hij fulltime heeft gewerkt, gedurende een groot deel van de looptijd is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat hij vanwege psychische klachten niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen, maar hij heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd zodat het hof daaraan voorbijgaat. De door [appellant] overgelegde uitdraai van een medisch dossier biedt in dit verband onvoldoende inzicht. Zo is in een aantekening op 7 september 2016 vermeld dat [appellant] ernstig gedeprimeerd is, maar daaronder staat vermeld “Crisis/voorbijg stressreactie”. Nog afgezien van het feit dat niet duidelijk is geworden gedurende welke periode sprake zou zijn geweest van de gestelde klachten, volgt uit deze aantekening niet dat [appellant] vanwege psychische klachten als arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt. Daarvoor heeft [appellant] geen stukken overgelegd en een medische keuring waaruit medische arbeidsongeschiktheid blijkt, heeft evenmin plaatsgevonden. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat [appellant] zodanige psychische beperkingen heeft ondervonden dat van hem niet gevergd kon worden zich in te spannen om naar betaald werk te zoeken. De omstandigheid dat [appellant] in de maanden januari 2016 en juli 2016 een enkele sollicitatie heeft verricht, zoals daarvan blijkt uit de door hem overgelegde stukken, kan hem evenmin baten. Die sollicitaties wegen niet op tegen de lange periode waarin [appellant] niet dan wel onvoldoende (aantoonbaar) heeft gesolliciteerd.
2.6
Verder staat vast dat [appellant] een boedelachterstand heeft laten ontstaan die thans is opgelopen tot € 7.396,82. Uit het door de bewindvoerder overgelegde schema volgt dat de achterstand zo hoog is opgelopen omdat [appellant] een aantal malen beschikte over een geruime afloscapaciteit maar verzuimd heeft aan de boedel af te dragen. Dit valt hem te verwijten. De stelling van [appellant] dat hij ook schulden had aan kennissen en vrienden en dat hij die schulden heeft voldaan, kan hem niet baten. Die stelling is immers onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [appellant] niet aangegeven wie die schuldeisers zijn en welke bedragen hij aan hen heeft betaald en waarom hij de bewindvoerder hiervan niet in kennis heeft gesteld. Daarbij komt dat het [appellant] niet vrijstaat schulden aan derden te betalen met gelden die aan de boedel toekomen. [appellant] heeft weliswaar zijn bereidheid uitgesproken de boedelachterstand in te lopen, maar hij heeft verzuimd een concreet en haalbaar voorstel daartoe te doen. Ook nadat ter zitting in hoger beroep [appellant] met dit verzuim is geconfronteerd, heeft hij slechts volstaan met de mededeling dat twee thans in het buitenland verblijvende vrienden bereid zijn hem financieel te helpen zonder dat die gestelde hulp nader is geconcretiseerd. Van schriftelijke toezeggingen of andere stukken waaruit zou kunnen volgen dat [appellant] in staat zal zijn de boedelachterstand op afzienbare termijn in te lopen is niet gebleken. Het verzoek van [appellant] hem alsnog in de gelegenheid te stellen met een voorstel te komen, wordt dan ook afgewezen. Uit het voorgaande volgt tevens dat niet aannemelijk is dat de boedelachterstand vóór het einde van de schuldsaneringsregeling zal kunnen worden ingelost, ook niet als de looptijd daartoe met de maximale termijn van twee jaar wordt verlengd. Bij dit oordeel heeft het hof mede in ogenschouw genomen dat [appellant] gedurende de periode dat het hoger beroep aanhangig is, geen boedelafdracht heeft verricht en ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de laatste tijd achterstallige betalingen heeft laten ontstaan bij familie aangezien hij met zijn inkomen niet kon rondkomen.
2.7
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen, terwijl hem daartoe meerdere kansen zijn geboden. Deze tekortkomingen vormen voldoende aanwijzing dat bij [appellant] de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Van deze tekortkomingen valt [appellant] een verwijt te maken, zodat deze aan hem kunnen worden toegerekend. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. De genoemde tekortkomingen die niet als geringe tekortkomingen buiten beschouwing kunnen blijven, zijn naar het oordeel van het hof zodanig ernstig en verwijtbaar, dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is. Voor verlenging van de looptijd zoals door [appellant] verzocht, ziet het hof - gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen - geen aanleiding.
2.8
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, G.J. Visser en H.J.M. Boukema en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.