ECLI:NL:GHAMS:2016:5828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
200.196.086/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J. Visser
  • L.A.J. Dun
  • A.M.L. Broekhuijsen - Molenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toewijzing eigen aangifte faillietverklaring zonder verzoek schuldsanering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen de toewijzing van zijn eigen aangifte tot faillietverklaring door de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 19 juli 2016 de eigen aangifte van [X] toegewezen, waarbij mr. M. Wouters als rechter-commissaris en mr. A.C.J. Hanrath als curator waren aangesteld. [X] heeft op 27 juli 2016 hoger beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J.C. Engels. Tijdens de zitting op 6 september 2016 heeft [X] zijn standpunt toegelicht, waarbij de ontvankelijkheid van het beroep centraal stond. Het hof heeft vastgesteld dat [X] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat hij geen verzoek tot schuldsanering heeft ingediend, wat wel vereist was om in hoger beroep te kunnen komen tegen de toewijzing van zijn faillietverklaring. Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen op een verzoek tot schuldsanering, en dat de enkele bevestigende beantwoording van de vraag op het formulier niet kan worden gelijkgesteld met een daadwerkelijk verzoek. Het hof heeft uiteindelijk beslist dat [X] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, en dat deze beslissing openbaar is uitgesproken op 13 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.196.086/01
insolventienummer rechtbank : C/15/16/273 F
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 september 2016
in de zaak van:
[X],
wonende te [Y] ,
appellant,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,

1.Het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [X] genoemd.
[X] is bij per fax op 27 juli 2016 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2016, waarbij de eigen aangifte tot faillietverklaring van [X] is toegewezen en waarbij mr. M. Wouters, lid van voornoemde rechtbank is benoemd tot rechter-commissaris en mr. A.C.J. Hanrath, advocaat te Alkmaar, is aangesteld als curator.
Het hoger beroep is behandeld op de zitting van het hof van 6 september 2016. Bij die behandeling is verschenen [X] , bijgestaan door mr. Engels voornoemd, die beiden het punt van de ontvankelijkheid van het beroepschrift nader mondeling hebben toegelicht. Voorts is namens de curator [A] verschenen en [B] , die desgevraagd het standpunt van de curator nader mondeling hebben toegelicht.
Het hof heeft kennisgenomen van:
  • het beroepschrift, met bijlagen;
  • de stukken van de rechtbank, waaronder het proces-verbaal van de zitting van 19 juli 2016, overgelegd bij brief van 25 augustus 2016 door mr. Engels;
  • het verslag van de curator van 30 augustus 2016, met bijlagen;
  • een salarisverzoek van de curator van 2 september 2016 met bijlagen.
Mr. Engels en [A] hebben te kennen gegeven eveneens te beschikken over de genoemde stukken.
Het hof heeft partijen meegedeeld dat de behandeling ter terechtzitting beperkt blijft tot de vraag of [X] ontvankelijk is het hoger beroep en dat, zo dat het geval zal blijken, een nadere zitting zal volgen voor de inhoudelijke beoordeling.

2.De ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
Voor de beoordeling van de vraag of [X] in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, zijn de volgende feiten van belang.
(i) Bij vonnis van 13 juli 2016 is [X] in een geschil tussen hem en [I] Holding veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.500,- vermeerderd met proceskosten. Uit de bij de aangifte gevoegde verklaring van [X] kan worden opgemaakt dat hij door dit voor hem negatieve vonnis niet meer in staat is zijn leveranciers te betalen en gedwongen is zijn activiteiten te staken.
(ii) Op 18 juli 2016 heeft [X] bij de rechtbank een door hem ondertekend formulier ‘Eigen aangifte faillietverklaring’ ingediend.
Op de eerste pagina van dit formulier staat onder het hoofdje
Wet Schuldsanering Natuurlijke Personende vraag: ‘Wil beroep doen op WSNP’, welke vraag door [X] met ‘ja’ is beantwoord.
(iii) De eigen aangifte is op 19 juli 2016 door de rechtbank behandeld. In het proces-verbaal van de zitting staat onder meer het volgende:
(..)
U vraagt mij wat mijn doel is van deze faillissementsaanvraag.
Ik wil onderhandelen met [I] B.V., danwel de schuldsanering in.
(..)
U houdt mij voor dat ik niet definitief van mijn schulden af kom als ik failliet word verklaard en vraagt mij aan mij waarom ik een eigen aangifte tot faillietverklaring heb ingediend en niet bijvoorbeeld naar de gemeente ben gegaan voor een schuldsaneringstraject.
Dat kan ik doen, maar tijdens de zitting wilde [I] B.V. € 600 a € 700 per maand aan aflossing. Dat is niet mogelijk. Ik heb destijds ook vernomen dat ze gelijk beslag wilden leggen. Ik wil door deze procedure tijd om te onderhandelen.
U vraagt aan mij of ik met mijn eigen aangifte tot faillietverklaring tijd wil zodat er geen beslag wordt gelegd en er onderhandeld kan worden.
Dat klopt.
De rechter deelt mede dat zij vanmiddag om 1400 uitspraak zal doen en wijst verzoeker erop dat bij een afwijzende beslissing aan hem gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep toekomt.
2.2.
Voorop staat dat, zoals de rechtbank blijkens het proces verbaal ook aan [X] heeft meegedeeld, hij slechts in geval van een afwijzende beslissing het recht heeft om hoger beroep tegen het vonnis in te stellen. Bij - zoals in het onderhavige geval - een toewijzende beslissing komt hem dat recht niet toe.
2.3.
[X] heeft in hoger beroep gesteld dat hij tijdens de zitting bij de rechtbank in de gelegenheid is gesteld zijn verzoek nader toe te lichten, dat de directe aanleiding tot het indienen van het verzoek tot faillietverklaring was gelegen in de veroordeling van het hier boven genoemde vonnis van 13 juli 2016 en dat hij na een huisbezoek van de curator is gaan twijfelen aan het door hemzelf ingezette traject. Daarnaast heeft hij gesteld dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot faillietverklaring op eigen aangifte heeft toegewezen zonder het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te honoreren.
2.4.
Het hof leidt uit de stellingen van [X] af dat het hoger beroep mede is gegrond op de omstandigheid dat door [X] niet alleen een verzoek tot faillietverklaring maar ook een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is gedaan en dat de rechtbank ten onrechte niet op het schuldsaneringsverzoek heeft beslist maar wel zijn faillietverklaring heeft uitgesproken. Van een dergelijk schuldsaneringsverzoek is evenwel geen sprake. Op een dergelijk verzoek zijn de bepalingen van onder meer de artikelen 284 en 285 Fw van toepassing. Niet gebleken is van enig verzoek dat aan die bepalingen voldoet. De rechtbank heeft, anders dan [X] in het beroepschrift lijkt te stellen, dan ook geen beslissing op een dergelijk verzoek genomen. De enkele bevestigende beantwoording van de hierboven onder (ii) weergegeven vraag kan niet worden gelijkgesteld met een verzoek als bedoeld en kon bij [X] evenmin het gerechtvaardigd vertrouwen opwekken dat hij daarmee een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling deed. Dat is door hem onvoldoende gemotiveerd. De stelling van [X] dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot toelating tot de schuldsanering niet heeft gehonoreerd wordt dan ook verworpen.
2.5.
Het hof overweegt voorts nog het volgende. In overeenstemming met het bepaalde in artikel 4 lid 1 Faillissementswet, dient tijdens de behandeling van de eigen aangifte van een natuurlijke persoon (als [X] ) de vraag of de aanvrager in de gelegenheid wil worden gesteld om een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsanering in te dienen, uitdrukkelijk aan de orde te worden gesteld om die natuurlijke persoon in de gelegenheid te stellen de toepassing van de schuldsaneringsregeling te verzoeken. Uit het opgemaakte proces-verbaal en hetgeen [X] daarover ter terechtzitting in hoger beroep nog nader heeft verklaard, leidt het hof af dat de mogelijkheid om een verzoek tot toelating tot de schuldsanering in te dienen door de rechter aan de orde is gesteld, dat de voors en tegens van een dergelijk verzoek in vergelijking met het verzoek tot faillietverklaring zijn besproken en dat [X] op dat moment van een verzoek tot toelating tot de schuldsanering heeft afgezien en is gebleven bij zijn verzoek tot faillietverklaring.
2.6.
Bij deze stand van zaken moet [X] in het door hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk worden geacht.

3.Beslissing

Het hof:
- verklaart [X] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.J. Visser, L.A.J. Dun en A.M.L. Broekhuijsen - Molenaar, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.