ECLI:NL:GHAMS:2016:5800

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
23-000340-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne met uitgebreide bewijsmotivering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Albanië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 56 kg cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte had op 27 september 2015 in Amsterdam samen met een ander de cocaïne aanwezig gehad. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 december 2016 werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden in het dossier voldoende bewijs boden voor de wetenschap van de verdachte over de drugs. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking hadden, wat het medeplegen van de feiten bevestigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, gelijk aan de eerdere straf van de rechtbank. Het hof weegt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar mee in de strafoplegging.

Uitspraak

parketnummer: 23-000340-16
datum uitspraak: 21 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-669195-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 september 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of heeft afgeleverd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (57 pakketten inhoudende in totaal) (ongeveer) 56,887 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft daartoe onder meer het volgende naar voren gebracht. De beschikbare onderzoeksresultaten sluiten wellicht aan bij de hypothese dat de verdachte opzettelijk de cocaïne aanwezig heeft gehad. Die onderzoeksresultaten passen echter beter, of tenminste net zo goed, bij de hypothese dat de verdachte geen weet had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de tas van zijn vriend [naam 1]. De verdachte heeft een woning gehuurd, maar was daar een groot deel van de zomer niet aanwezig. In die periode was de woning in gebruik bij anderen, waaronder [naam 1]. De in de woning gevonden slotjes en notitieboekje waren niet van de verdachte. Deze goederen zijn hem ook niet opgevallen. Op het bed waar de verdachte sliep, is een Blackberry batterij gevonden, maar deze is ook niet van de verdachte. Daarnaast kan niet worden gesteld dat deze batterij hoort bij de Blackberry telefoon die is aangetroffen in de tas met de verdovende middelen aangezien mag worden aangenomen dat (vrijwel) alle Blackberry’s eenzelfde batterij hebben.
In de woning zijn geen sporen van verdovende middelen of verpakkingsmateriaal aangetroffen. De bewijswaarde van het mengprofiel van DNA aan één van de hengels van de tas, waar de verdachte mogelijk aan heeft bijgedragen, kan niet worden berekend, en dit kan dus ook niet aan het bewijs bijdragen. Op de inhoud van beide tassen (de verpakking van de verdovende middelen) is geen enkel spoor van de verdachte aangetroffen.
Niet kan derhalve worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de verdovende middelen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de beschikkingsmacht over de drugs. Niemand heeft gezien dat de verdachte de tassen heeft aangeraakt en de tassen waren niet van de verdachte, maar van zijn vriend.
Ten slotte kan het medeplegen niet worden bewezen, nu nergens uit blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn vriend.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het dossier kan het volgende worden vastgesteld.
Twee agenten zagen twee mannen voor een flatgebouw op straat staan met twee grote sporttassen. Toen de mannen de agenten zagen, reageerden zij geschrokken en nerveus en de medeverdachte probeerde met zijn voet één van de tassen weg te duwen in de richting van een muurtje. Toen een van de agenten de mannen aansprak, vluchtten beiden via tuinen en daken voor de politie. De andere agent had, omdat de mannen dicht bij de tassen stonden, sterk de indruk dat zij bij die tassen hoorden. Een getuige heeft verklaard dat de twee mannen direct naast de tassen stonden, om zich heen keken en heen en weer liepen in de directe omgeving van de tassen.
De verdachte huurde een woning in het flatgebouw waarvoor hij, de medeverdachte en de tassen zijn aangetroffen. In deze woning zijn voorwerpen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de tassen met daarin pakketten cocaïne. Immers zijn in een keukenla aangetroffen i) slotjes die overeenkomen met de slotjes op de tassen, ii) een aankoopbon van een grotere hoeveelheid slotjes dan in de woning aangetroffen iii) een notitieboekje waarin cijfer- en lettercombinaties zijn geschreven die overeenkomen met de letters op de pakketten met cocaïne in de tassen en iv) reisdocumenten op naam van verdachte. Op het bed dat door de verdachte gebruikt werd, is bovendien een Blackberry batterij aangetroffen, terwijl bij een van de in de pakketten cocaïne aangetroffen Blackberry’s de batterij ontbreekt. Noch in de woning, noch in de door de verdachte gehuurde auto is overigens een Blackberry aangetroffen zonder batterij.
Bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de tassen en dat deze verdovende middelen zich ook in zijn machtssfeer bevonden. Dit zou slechts anders zijn indien de verdachte een aannemelijke en verifieerbare verklaring zou hebben afgelegd die deze conclusie ontzenuwt. Dat is echter niet het geval.
In zijn eerste verhoor heeft de verdachte verklaard dat hij in Nederland was als toerist en dat hij verbleef in een huis waarvan hij het adres niet kende, bij een vriend genaamd [naam 2]. De verdachte zou zijn weggegaan toen de politie hem aansprak, omdat hij dacht dat de politie hem en zijn vriend [naam 1] zou willen aanhouden en ‘omdat je om het minste of geringste al een inreisverbod krijgt’.
De volgende dag heeft de verdachte verklaard dat hij in zijn eentje als toerist naar Amsterdam was gekomen en dat hij onder meer van plan was familie in Brussel te bezoeken. Hij zou een jaar daarvoor een keer eerder in Amsterdam zijn geweest. Nadat de verdachte ermee werd geconfronteerd dat er veel drugs in de aangetroffen tassen zaten, verklaarde hij daar niets mee te maken te hebben. De persoon die bij hem was (
het hof begrijpt: [naam 1]), had er eveneens absoluut niets mee te maken.
In zijn verhoor bij de rechter-commissaris in verband met zijn inbewaringstelling op 30 september 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij was weggerend omdat hij bang was een inreisverbod te krijgen. Hij verklaarde dat hij ongehuwd is en bij zijn ouders inwoont in Albanië. Op de vraag hoe hij zichzelf onderhoudt, antwoordde hij dat hij geld krijgt van een broer uit Italië.
Verdachte heeft in eerste aanleg ter zitting verklaard dat hij de betreffende woning twee maanden daarvoor had gehuurd. Zijn vriend [naam 1] verbleef ook in die woning, maar voor een kortere tijd. De verdachte stond slechts in de nabijheid van de tassen met cocaïne, maar had ze niet opgemerkt omdat er een verhuizing gaande was. Geconfronteerd met het feit dat hij contant geld bij zich had bij zijn aanhouding, verklaarde de verdachte dat hij samen met zijn broer een autohandel had.
In hoger beroep heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat niet hij, maar zijn vriend [naam 1] de woning had gehuurd. De verdachte had weliswaar de huurovereenkomst getekend omdat hij op het moment van tekenen zijn paspoort bij zich had, maar het was [naam 1] die had geïnformeerd naar de woning en die de woning eigenlijk had gehuurd. Het was [naam 1] die voornamelijk in die woning verbleef. De verdachte was naar Nederland gekomen om werk te zoeken. Hij had geen specifiek beroep, maar wilde ieder soort werk aanpakken dat op zijn pad kwam. Hij had een relatie met een Roemeense vrouw die in Nederland verbleef, en stond op het punt om zich met haar te verloven.
Het hof stelt vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard over allerlei aspecten van en rondom de verdenking, met name waar het de onderhavige woning en zijn reden van verblijf in Amsterdam betreft. Daar komt bij dat het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario onvoldoende steun vindt in het dossier. Met name blijkt uit niets dat in de woning ene [naam 1] zou hebben verbleven, laat staan voor langere tijd.
Het voorgaande brengt mee dat het alternatieve scenario van de verdediging niet aannemelijk is geworden en dat derhalve wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Uit de gedragingen van de medeverdachte blijkt dat ook hij wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de tassen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Beiden hadden derhalve de aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen op straat aanwezig, in afwachting van een door de verdachte bestelde taxi, waarin volgens de verdachte de medeverdachte met de tassen zou plaatsnemen. Gelet op al het voorgaande was er naar het oordeel van het hof dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en is ook het medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 september 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 57 pakketten inhoudende in totaal 56,787 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof tot dezelfde strafoplegging als de rechtbank zal komen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid cocaïne die – gezien die hoeveelheid – kennelijk bestemd was voor de handel. Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De handel in cocaïne gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een rol gehad in die keten van de handel.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2016 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof ziet de rol van de verdachte anders dan door de raadsvrouw naar voren is gebracht. Met zijn rol zal in strafmatigende zin dan ook geen rekening worden gehouden. Dat geldt ook voor het nadeel dat verdachte als niet-Nederlander kan ondervinden in detentieduur. Verdachte heeft er immers zelf voor gekozen zich in Nederland schuldig te maken aan het bewezen geachte, zodat hij dergelijke gevolgen zal moeten aanvaarden. Ook in de ziekte van zijn moeder ziet het hof geen reden voor matiging van de straf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen zoals genoemd op de beslaglijst in beslag genomen.
Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
Niet is kunnen worden vastgesteld aan wie de voorwerpen genoemd onder de nummers 1, 2, 6, 7, 8, 9 en 10 toebehoren. Deze voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave aan de rechthebbende
De voorwerpen genoemd onder de nummers 4, 5 en 11 zullen worden geretourneerd aan verdachte. Deze voorwerpen behoren hem toe.
Het voorwerp genoemd onder nummer 3 zal worden geretourneerd aan de uitgevende instantie, nu dit voorwerp niet aan verdachte toebehoort.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2015216158 1 1.00 STK Hangslot 5054356
2015216158 2 1.00 STK Hangslot 5054358
2015216158 6 1.00 STK Batterij BLACKBERRY batterij telefoon 5058124
2015216158 7 1.00 STK Boek notitieboekje 5058126
2015216158 8 1.00 STK Zak papieren zakje 5058127
2015216158 9 5.00 STK Slot 5058129
2015216158 10 1.00 STK Kassabon tnv de vijl.
Gelast de
teruggaveaan de uitgevende instantie van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2015216158 3 1.00 STK Reisdocument tnv [naam 3] 5058121 .
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2015216158 4 1.00 STK Map mapje reisdocument tnv krypa 5058122
2015216158 5 1.00 STK Document boardingpas tnv krypa 5058123
2015216158 11 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 5056070.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.W.J. de Groot en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2016.
mr. H.W.J. de Groot en mr. G.M. Boekhoudt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[............]
.