In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Albanië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 56 kg cocaïne. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte had op 27 september 2015 in Amsterdam samen met een ander de cocaïne aanwezig gehad. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 december 2016 werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De verdediging stelde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs, maar het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden in het dossier voldoende bewijs boden voor de wetenschap van de verdachte over de drugs. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking hadden, wat het medeplegen van de feiten bevestigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden, gelijk aan de eerdere straf van de rechtbank. Het hof weegt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel zwaar mee in de strafoplegging.