ECLI:NL:GHAMS:2016:5798

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
23-002063-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake poging tot diefstal van koplampen met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal van koplampen. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de benadeelde partij grotendeels afgewezen, omdat de schade aan de auto al door de verzekering was vergoed. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij wel recht had op vergoeding van kosten voor treinkaartjes en een OV-kaart, die voortvloeiden uit de bewezen verklaarde feiten. De vordering tot schadevergoeding is in dat opzicht toegewezen tot een bedrag van € 71,80, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, die in zoverre is vernietigd. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van een bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de griffier aanwezig was. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de gemachtigde raadsvrouw van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-002063-16
datum uitspraak: 21 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-108224-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof de kennelijke misslag herstelt dat niet in het vonnis is opgenomen dat wordt bevolen dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.974,41. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.700,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de schade met betrekking tot de reparaties aan de auto, te weten € 7.868,86, reeds door de verzekering is vergoed. Dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen. Daarnaast heeft de benadeelde partij benzinekosten voor de leenauto gevorderd. Naar het oordeel van het hof zou de benadeelde partij ook benzinekosten hebben gemaakt, indien het onderhavige delict niet zou zijn gepleegd en zij (dus) gebruik zou hebben gemaakt van haar eigen auto. In die zin is dan ook geen sprake van schade. De gevorderde benzinekosten worden daarom eveneens afgewezen.
Wel is voldoende gebleken en onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van kosten voor treinkaartjes en een OV-kaart, ten bedrage van in totaal € 71,80. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal met betrekking tot dit bedrag eveneens worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 71,80 (eenenzeventig euro en tachtig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 71,80 (eenenzeventig euro en tachtig cent) bestaande uit € 71,80 (eenenzeventig euro en tachtig cent) materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.W.J. de Groot en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 december 2016.
mr. H.W.J. de Groot en mr. G.M. Boekhoudt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]