In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal van koplampen. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de benadeelde partij grotendeels afgewezen, omdat de schade aan de auto al door de verzekering was vergoed. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij wel recht had op vergoeding van kosten voor treinkaartjes en een OV-kaart, die voortvloeiden uit de bewezen verklaarde feiten. De vordering tot schadevergoeding is in dat opzicht toegewezen tot een bedrag van € 71,80, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de beslissing van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, die in zoverre is vernietigd. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van een bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de griffier aanwezig was. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de gemachtigde raadsvrouw van de verdachte.