In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het voorbereiden van de teelt van een grote hoeveelheid hennep, waarbij hij op of omstreeks 10 juli 2015 in Amstelveen samen met anderen handelingen zou hebben verricht die bestemd waren voor de teelt van hennep. De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van diverse materialen zoals potten, lampen, ventilatoren en hennepplanten, die volgens de aanklacht bestemd waren voor de teelt van hennep.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 26 april en 7 december 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken had geëist. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. Het hof concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten niet de in de tenlastelegging genoemde goederen in de woning hadden voorhanden gehad, en dat de beperkte hoeveelheid materialen die in het voertuig werd aangetroffen niet voldoende bewijs bood voor de teelt van hennep.
Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen zelf gedragen.