In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van een mobiele telefoon en een identiteitskaart, gepleegd op of omstreeks 31 januari 2014 en/of 1 februari 2014 te Amsterdam. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zou worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 11 maart 2016 en 7 december 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de feitelijke toedracht van de gebeurtenissen rondom de mobiele telefoon en identiteitskaart onvoldoende is komen vast te staan. Hierdoor kon niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten had gepleegd.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel de primaire als de subsidiaire tenlastelegging. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters H.M.J. Quaedvlieg, H.W.J. de Groot en G.M. Boekhoudt aanwezig waren. De uitspraak vond plaats op een openbare terechtzitting, waarbij ook griffier A.N. Biersteker aanwezig was. De rechters H.W.J. de Groot en G.M. Boekhoudt waren buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.