ECLI:NL:GHAMS:2016:5753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
200.189.061/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging van vonnis in hoger beroep door IC E-Norm

In deze zaak heeft IC E-Norm B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis. IC E-Norm heeft op 30 maart 2016 een dagvaarding ingediend en een incidentele vordering ingesteld, waarin zij vroeg om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 december 2015. Dit vonnis had de vorderingen van de tegenpartij, [geïntimeerde], grotendeels toegewezen en IC E-Norm veroordeeld tot betaling van proceskosten. De tegenpartij heeft verweer gevoerd en verzocht om de incidentele vordering niet-ontvankelijk te verklaren. IC E-Norm heeft later aangegeven de incidentele vordering in te trekken, maar de rolraadsheer heeft beslist dat deze intrekking geen wettelijke basis heeft en dat er arrest moet worden gewezen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen, en heeft de incidentele vordering van IC E-Norm afgewezen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die op 20 september 2016 zal worden behandeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.189.061/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/13/573645/HA ZA 14-960
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 augustus 2016
inzake
IC E-NORM B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. P.J. Sandberg te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. B. Coskun te Amsterdam.
Partijen worden hierna IC E-Norm en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

IC E-Norm is bij dagvaarding van 30 maart 2016 in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Amsterdam onder bovenstaand zaak-/rolnummer gewezen (tussen)vonnissen van 28 januari 2015 en 24 juni 2015 alsmede het (eind)vonnis van 30 december 2015 tussen [geïntimeerde] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en IC E-Norm als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie. De appeldagvaarding bevat de grieven en na te melden incidentele vordering.
Op de rol van 12 april 2016 heeft IC E-Norm overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep geconcludeerd en daarbij tevens een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden (eind)vonnis van 30 december 2015 totdat onherroepelijk is beslist op de (bodem)zaak in hoger beroep.
Bij memorie van antwoord in het incident heeft [geïntimeerde] in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering niet-ontvankelijk zal verklaren c.q. zal afwijzen, met veroordeling van IC E-Norm in de reële proceskosten van het incident ad € 5.500,= althans tot voldoening van (kennelijk) de proceskosten in het incident op basis van het geldende liquidatietarief.
Nadat arrest in het incident was gevraagd, heeft IC E-Norm bij brief van 23 mei 2016 te kennen gegeven het incident “in te trekken”. Hiertegen heeft [geïntimeerde] zich bij brief van 23 mei 2016 verzet.
De rolraadsheer heeft op 24 mei 2016 beslist, kort gezegd, dat voormelde intrekking een wettelijke basis ontbeert en in het incident arrest moet worden gewezen.

2.Beoordeling

in het incident:
2.1
Het gaat hier, samengevat en voor zover voor het incident van belang, om het volgende.
2.2
Bij het bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, vonnis van 30 december 2015 zijn de vorderingen in conventie van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen, zijn de vorderingen in reconventie van IC E-Norm afgewezen en is laatstgenoemde zowel in conventie als in reconventie tot betaling van de proceskosten (op basis van het geldende liquidatietarief) veroordeeld.
2.3
IC E-Norm heeft vervolgens bij dagvaarding in kort geding van 30 maart 2016 schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis althans een verbod tot executie van dat vonnis gevorderd. [geïntimeerde] heeft een tegenvordering ingesteld. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 25 april 2016 de door IC E-Norm gevraagde voorziening geweigerd.
2.4
Ter onderbouwing van de door haar beoogde intrekking van het in het onderhavige appel ingestelde incident tot schorsing heeft IC E-Norm aangevoerd dat inmiddels in kort geding in hoger beroep door het hof op de schorsingsvordering is beslist (het hof verstaat: dat inmiddels in kort geding door de voorzieningenrechter op die vordering is beslist), zodat er in het onderhavige incident geen arrest behoeft te worden gewezen.
2.5
[geïntimeerde] daarentegen heeft verzocht om arrest in incident te wijzen en daarbij - conform de door hem in incident genomen memorie van antwoord - IC E-Norm te veroordelen in de reële proceskosten.
2.6
Het hof stelt voorop dat een geëxecuteerde in beginsel, naast het recht in kort geding een vordering tot schorsing of staking van de executie in te stellen krachtens artikel 438 lid 2 Rv, zoals IC E-Norm blijkens het onder 2.3 overwogene heeft gedaan, tevens het recht heeft op grond van artikel 351 Rv een soortgelijke vordering bij wege van incident in te stellen in de hoofdzaak in hoger beroep. Is echter, voordat in het incident in hoger beroep uitspraak is gedaan, de vordering tot schorsing of staking krachtens 438 lid 2 Rv afgewezen en zijn door de geëxecuteerde geen feiten en omstandigheden gesteld, of anderszins gebleken, die een hernieuwde beoordeling van een dergelijke vordering rechtvaardigen, dan kan het hof aan een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vordering krachtens artikel 351 Rv niet toekomen omdat deze in dat geval als in strijd met de goede procesorde moet worden afgewezen. In wezen zou in dat geval immers dezelfde vordering ten tweeden male aan de rechter, niet zijnde de appel- of cassatierechter in die zaak, worden voorgelegd zonder dat daarvoor een deugdelijke rechtvaardiging bestaat. Bovendien zou beoordeling van de incidentele vordering in dat geval neerkomen op een, zij het verkapte, beoordeling door een hof van een vonnis in kort geding waartegen geen hoger beroep is ingesteld.
2.7
In het onderhavige geval komt daar nog het volgende bij. Uit de hiervoor vermelde brief van IC E-Norm van 23 mei 2016 begrijpt het hof dat IC E-Norm zelf meent dat zij vanwege het genoemde vonnis in kort geding van 25 april 2016 geen rechtens te respecteren belang (meer) heeft bij de onderhavige incidentele vordering. Bij gebreke van feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel nopen en mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6 is overwogen, deelt het hof dit kennelijk door IC E-Norm ingenomen standpunt. Dit leidt tot afwijzing van de door IC E-Norm ingestelde incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
2.8
IC E-Norm zal bij het eindarrest in de hoofdzaak worden verwezen in de proceskosten van dit incident, met dien verstande dat pas bij dat arrest zal worden beslist op welke basis (reële kosten dan wel kosten op basis van het geldende liquidatietarief) die veroordeling zal plaatsvinden.
in de hoofdzaak:
2.9
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor het nemen van de memorie van antwoord door [geïntimeerde] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van IC E-Norm af;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 20 september 2016 voor het nemen van de memorie van antwoord door [geïntimeerde] .
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, J.C.W. Rang en J.M. de Jongh en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2016.