ECLI:NL:GHAMS:2016:5751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
23-000042-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake woninginbraak met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, was eerder veroordeeld voor een woninginbraak die plaatsvond op 26 augustus 2015 in Haarlem. De tenlastelegging omvatte de diefstal van een aanzienlijk geldbedrag en diverse waardevolle goederen, waaronder munten, horloges en sieraden, toebehorende aan het slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met een ander toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zeven maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft besloten om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden op te leggen, met bijzondere voorwaarden zoals het naleven van een meldplicht bij Reclassering Nederland en het ondergaan van een behandeling bij een forensisch psychiatrisch centrum.

Het hof heeft rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, waaronder het naleven van afspraken met de reclassering en het hebben van een stabiele woonsituatie. De verdachte heeft een geschiedenis van recidive, maar het hof achtte het in het belang van zowel de verdachte als de samenleving om hem een laatste kans te geven om zijn leven ten goede te keren. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd afgewezen, gezien de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-000042-16
datum uitspraak: 14 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-810286-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] op [geboorteplaats] 1973,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 april 2016 en 14 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in of uit een woning (gelegen aan het [adres 2])
- een geldbedrag van (in totaal) 35.350,- euro, althans een (grote) hoeveelheid geld
- een of meerdere munt(en)/muntenverzameling,
- een postzegelverzameling,
- een theelepelverzameling, althans bestek,
- vier, althans een of meerdere (zak)horloge(s),
- drie, althans een of meerdere portemonnee(s), inhoudende (buitenlands) geld,
- een of meer siera(a)den,
- een of twee pen(nen) en/of
- spaarpunten van Douwe Egberts,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die die/dat goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2015 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning (gelegen aan het [adres 2])
- een geldbedrag van (in totaal) 35.350,- euro,
- munten,
- een theelepelverzameling,
- vier horloges,
- portemonnees,
- sieraden,
- twee pennen
toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot zeven maanden gevangenisstraf waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden (a) het naleven van een meldplicht bij Reclassering Nederland, (b) het ondergaan van een ambulante behandeling en (c) opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Stichting Narconon.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 208 dagen gevangenisstraf waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden het naleven van een meldplicht bij Reclassering Nederland en het ondergaan van een behandeling bij (centrum voor ambulante forensische psychiatrie) De Waag.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Naar aanleiding van een tip, met als strekking dat er in de woning van het slachtoffer het nodige te halen viel, is hij met zijn mededader naar die woning gegaan en heeft zich de toegang tot die woning verschaft en heeft daar onder andere een zeer groot geldbedrag buitgemaakt. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien veroorzaken woninginbraken maatschappelijke onrust en brengen zij bij veel mensen een groot gevoel van onveiligheid teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 december 2016 is de verdachte diverse malen eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De ernst van het bewezen feit rechtvaardigt in het licht van de recidive van de verdachte in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Uit zich in het dossier bevindende reclasseringsrapporten, waaronder een rapport van Reclassering Nederland van 27 november 2015, komt het volgende naar voren. De verdachte heeft een geschiedenis van dak- en thuisloosheid en heeft in het verleden geen stabiele inkomsten gehad uit reguliere werkzaamheden. In 2013 heeft een Gz-psycholoog bij hem een antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld; de verdacht neigt tot opportunisme en heeft een geringe frustratietolerantie en impulscontrole en heeft een beperkt invoelingsvermogen. Ook rapporteerde de psycholoog dat de verdachte kampt met cannabismisbruik. De verdachte betitelt zijn problematiek liever als een ‘autoriteitsprobleem’. Hij is voor de persoonlijkheidsproblematiek nooit in behandeling geweest, omdat hij daarvoor niet open stond.
Bij (onherroepelijk) arrest van dit hof van 9 augustus 2011 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaren en 9 maanden. Bij besluit van het openbaar ministerie van 14 januari 2014 is de verdachte ter zake van deze straf (en één andere, kortdurende vrijheidsstraf) voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daaraan zijn bijzondere voorwaarden verbonden die laatstelijk bij besluit van 20 augustus 2015 zijn gewijzigd. Deze behelzen het naleven van een plicht zich te melden bij Reclassering Nederland, een drugs- en alcoholverbod, het ondergaan van een behandeling bij De Waag en het geven van openheid over financiën.
Op 28 januari 2016 en 7 december 2016 hebben [reclasseringsmedewerker 1] en [reclasseringsmedewerker 2], die namens Reclassering Nederland belast zijn met het toezicht op de naleving van de in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde bijzondere voorwaarden, rapporten omtrent de verdachte uitgebracht. Daaruit en uit hetgeen beide toezichthouders op de terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard, komt naar voren dat de verdachte de afspraken met de reclassering nakomt en openheid van zaken geeft. Anders dan voorheen heeft de verdachte nu eigen huisvesting en geniet hij een uitkering. Hij heeft sinds enige tijd een vriendin die een positieve invloed op hem lijkt te hebben. Daarnaast heeft hij afstand genomen van zijn oude (negatieve) netwerk. De verdachte staat verder onder behandeling bij De Waag. Ook daarbij stelt hij zich open op. Hoewel de behandeling nog niet vergevorderd is, trekt de verdachte er nu al profijt van. Het is zinvol de behandeling geruime tijd te continueren. De recidivekans is, ten opzichte van de aanvang van de behandeling, al enigszins gereduceerd. De verdachte lijkt gemotiveerd een delictvrij bestaan op te bouwen.
Naar het zich laat aanzien heeft het leven van de verdachte – ten langen leste – een positieve wending genomen. Duidelijk is geworden dat de verdachte bij zichzelf een ‘knop’ heeft weten om te zetten en zich conformeert aan en zich inzet voor het voor hem uitgestippelde traject. Het hof acht het in het belang van de verdachte én van de samenleving dat deze positief te waarderen lijn wordt doorgetrokken. Hernieuwde vrijheidsbeneming zou deze positieve ontwikkelingen kunnen doorkruisen. Daarom zal het hof een straf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van het reeds ondergane voorarrest niet overstijgt. Hiermee wordt de verdachte een voorlopig laatste kans gegund om buiten de muren van de Dienst Justitiële Inrichtingen te trachten zijn leven blijvend ten goede te keren. Wel wordt noodzakelijk geacht dat de verdachte - ook van het hof - het signaal krijgt dat hij het naleven van de meldplicht bij de reclassering en het ondergaan van de behandeling bij De Waag serieus dient blijven te nemen. Daarom zal een en ander als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel worden gekoppeld. Nu de verdere stabilisatie van de situatie van de verdachte naar verwachting nog geruime tijd in beslag zal nemen, zal een proeftijd van 3 jaren worden vastgesteld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De verdachte is, als vermeld, bij onherroepelijk geworden arrest van dit gerechtshof van 9 augustus 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en 9 maanden.
De verdachte is op 24 oktober 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De in het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van 14 januari 2014 vermelde proeftijd bedraagt 1100 dagen.
De vordering van de officier van justitie van 14 september 2015 strekt ertoe dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde wordt herroepen voor een periode van 1100 dagen. De rechtbank Noord-Holland heeft bij het vonnis waarvan beroep bepaald dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegewezen voor een gedeelte van 180 dagen.
De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Nu vaststaat dat de verdachte in de proeftijd een strafbaar feit heeft gepleegd, bestaat er in beginsel alle aanleiding om de vordering toe te wijzen. Echter, op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in het bijzonder gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden zoals hierboven overwogen, zal het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij wijze van hoge uitzondering afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte
- zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel
- de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich meldt bij Reclassering Nederland, op door de door de reclassering aan te wijzen plaatsen en tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich onder ambulante behandeling stelt bij centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, of een soortgelijke nader door de reclassering aan te wijzen instelling, zulks gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de behandelaar van de veroordeelde verantwoord acht.
Geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.F. Gerding, mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2016.
mr. R.A.F. Gerding en mr. A.M. van Woensel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.