Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de kinderen in ieder geval vanaf 2010 - aanvankelijk met instemming van de moeder - in verschillende pleeggezinnen hebben gewoond. Vanaf 8 augustus 2013 hebben zij ongeveer één jaar bij hun huidige de pleegmoeder verbleven.
Van 14 augustus 2014 tot 21 maart 2015 hebben de kinderen samen met de moeder gewoond bij ZSV. Aanvankelijk gingen de kinderen tijdens het verblijf in het ZSV drie weekenden per maand naar hun pleegmoeder. De moeder deed erg haar best, maar had moeite om zich in te leven in de behoeften van de kinderen en de opvoeding daaraan aan te passen. Zij had een eigen visie op de opvoeding van haar kinderen en stond niet open voor de adviezen van de begeleiding. Ofschoon de moeder heeft aangegeven er alles voor te willen doen om ervoor te zorgen dat de kinderen bij haar kunnen blijven wonen kostte het haar soms moeite om altijd (24 uur per dag, zeven dagen per week) met de opvoeding te zijn belast en daarin het belang van de kinderen voorop te stellen. Daarnaast komt naar voren dat zij niet altijd de consequenties van haar gedrag voldoende inziet. Ze heeft, naast gesprekken met en begeleiding vanuit ZSV, ook met de GI meerdere gesprekken gehad vanwege keuzes die zij maakte, die niet aansloten bij de behoeften van de kinderen. Het gaat dan om zaken als het alleen laten van de kinderen en het zich niet houden aan afspraken met de begeleiding, waardoor niet altijd duidelijk was waar de moeder en de kinderen verbleven. Ook vergat moeder afspraken met de school. Deze begeleiding en gesprekken hebben niet tot een verandering in het gedrag van de moeder geleid.
Op 21 maart 2015 is de moeder slachtoffer geworden van een mishandeling, waardoor zij vanwege medische redenen geruime tijd niet in staat was om voor de kinderen te zorgen. De kinderen verblijven sindsdien – aanvankelijk met instemming van de moeder – bij de pleegmoeder. De gezinsmanager van de GI heeft ter zitting laten weten dat de politie de moeder heeft gehoord over haar mishandeling, maar dat zij geen aangifte heeft gedaan. Nu het gelet op de duur van de herstelperiode een ernstige mishandeling moet zijn geweest, klemt de omstandigheid dat de moeder geen verklaring heeft gegeven voor het niet doen van aangifte temeer.
Na haar ziekteperiode heeft de moeder zich niet altijd open gesteld voor de begeleiding van ZSV. Zij volgde zowel de gemaakte afspraken met ZSV als met de GI niet altijd op en ging ook niet meer frequent naar haar therapeut. Zij heeft een periode haar medicatie niet ingenomen en werd neerslachtig. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de moeder door stress en emotionele problemen onvoldoende aansluiting kan vinden bij de belevingswereld van de kinderen en haar eigen behoeften moeilijk kan uitstellen.
Op 8 mei 2015 is door ZSV, Spirit Pleegzorg en de GI een veiligheidsplan opgesteld. Dat plan is tot stand gekomen naar aanleiding van meerdere gesprekken tussen de moeder, ZSV en Spirit Pleegzorg en bevatte concrete afspraken waaraan de moeder zich diende te houden. Hieruit volgt dat, anders dan de moeder stelt, haar een nieuwe kans is geboden om te laten zien dat zij de zorg voor de kinderen op zich kan nemen. De uitvoering van dit plan is niet van de grond gekomen.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat het met name met [kind a] op dit moment niet zo goed gaat. De moeder heeft de kinderen laatst voorgehouden dat ze bij haar zouden gaan logeren, hetgeen niet juist was, met als gevolg dat de kinderen hierdoor van slag zijn geraakt. Ook haalt de moeder de kinderen niet altijd op van school voor omgang zoals is afgesproken. De kinderen zijn in verwarring als ze op een omgangsdag de pleegmoeder op school zien verschijnen omdat dat betekent dat hun moeder niet is gekomen, aldus de pleegmoeder ter zitting.
De gezinsmanager heeft ter zitting verklaard dat de moeder thans om de week op woensdag gedurende een paar uur of de hele middag omgang met de kinderen heeft, de ene keer begeleid en de andere keer onbegeleid. De moeder belast de kinderen met haar eigen wensen want zij doet hen allerlei beloftes die ze niet kan waarmaken. Zo vraagt zij om extra omgang om vervolgens zonder tegenbericht niet te komen opdagen. De kinderen zijn dan erg teleurgesteld, aldus de gezinsmanager.
Voorts is ter zitting in hoger beroep door mevrouw C.M. Drenthe, als GZ-psycholoog verbonden aan het Explora Instituut in Amsterdam verklaard dat zij één van de (eerstelijns) behandelaren van de moeder is en als zodanig regelmatig contact met de moeder heeft gehad en drie keer bij haar op bezoek is geweest. De laatste tijd hebben zij geen contact gehad. De moeder is afhankelijk van psychomedicatie en heeft depressieve klachten. In het AMC kreeg zij dagelijkse medicatie. Daarmee is zij gestopt in verband met andere medische problemen. Zij had een vaste therapeute bij stichting MEE, maar ook daarmee is zij gestopt. Onlangs is het aantal hulpverleners op initiatief van de GI beperkt, waardoor de door haar aan de moeder geboden ondersteuning is geëindigd, aldus mevrouw Drenthe.
Blijkens al hetgeen hiervoor is weergegeven en is overwogen is de moeder ook met intensieve ondersteuning niet in staat gebleken de zorg voor en opvoeding van de kinderen zelf ter hand te nemen. De haar geboden hulp heeft er niet toe geleid dat zij de opvoeding en verzorging van de kinderen op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Het hof is dan ook van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking alsmede ten tijde van het hoger beroep is voldaan aan de gronden tot (verlenging van de) uithuisplaatsing van de kinderen. De bestreden beschikking wordt derhalve bekrachtigd.