ECLI:NL:GHAMS:2016:573

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
200.179.961/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, stelde dat de gronden voor uithuisplaatsing niet meer aanwezig waren. De kinderen waren sinds 2010 onder toezicht gesteld en verbleven in verschillende pleeggezinnen. De moeder had in het verleden hulpverlening ontvangen, maar had moeite om zich aan de afspraken te houden en de opvoeding van de kinderen adequaat vorm te geven. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks de geboden hulp, niet in staat was om de zorg voor de kinderen op een verantwoorde wijze te dragen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de moeder niet in staat was om de kinderen adequaat te verzorgen. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig waren en heeft de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 februari 2016
Zaaknummer: 200.179.961/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/13/590402 / JE RK 15-822 en 590826 / JE RK 15-866
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. F. Tosun te Almere,
tegen
William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de GI genoemd.
1.2.
De moeder is op 10 november 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 3 september 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter), met kenmerk C/13/590402 / JE RK 15822 en 590826 / JE RK 15-866.
1.3.
De GI heeft op 7 december 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 11 januari 2016 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
- mr. T.S.S. Overes, advocaat te Almere;
- de gezinsmanager namens de GI;
- mevrouw A.M.R. Azim, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam (hierna: de Raad);
- mevrouw [y] (hierna: de pleegmoeder)
- mevrouw C.M. Drenthe, GGZ psycholoog.
1.5.
De moeder en de vader van de hierna te noemen minderjarige de heer [z] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder zijn geboren [a] (hierna: [kind a] ) [in] 2007 en [b] (hierna: [kind b] ) [in] 2008 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De heer [x] is de vader van [kind a] . De heer [z] is de vader van [kind b] . De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [kind a] . De moeder en de heer [z] oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind b] .
2.2.
Bij beschikking van 13 september 2010 zijn de kinderen onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd tot laatstelijk 13 september 2016. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend, welke uithuisplaatsing nadien is verlengd tot laatstelijk 13 september 2014.
2.3.
Bij beschikking van 16 juni 2015 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 13 september 2015.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is - voor zover thans van belang - op verzoek van de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg (naar het hof begrijpt) verlengd met ingang van 13 september 2015 tot uiterlijk 13 september 2016.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, - naar het hof begrijpt: - het inleidend verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
3.3.
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Aan het hof ligt ter beoordeling voor de vraag of de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op diens verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Ingevolge art. 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen. Een machtiging tot uithuisplaatsing mag slechts worden verlengd indien de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds bestaan.
4.3.
De moeder voert - kort samengevat - aan dat niet voldaan is aan de gronden tot uithuisplaatsing van de kinderen. Zij is de enige constante factor in het leven van de kinderen en heeft hen goed verzorgd en opgevoed in de periode dat zij met hen bij een ambulant begeleide moeder-kind woonplek locatie […] van ZSV Zorg & Wonen (hierna: ZSV) woonde. Toen zij buiten haar schuld enige tijd niet voor hen kon zorgen heeft zij juist in hun belang gehandeld door hen op eigen initiatief in een veilige en zorgzame omgeving onder te brengen. Zij staat welwillend tegenover elke vorm van professionele hulpverlening en/of trainingen en zij is bereid om mee te werken aan verdere onderzoeken waaruit haar opvoedvaardigheden zullen blijken. Ten onrechte heeft zij dan ook na haar herstel geen kans gekregen opnieuw voor haar kinderen te zorgen, aldus de moeder. Verder maakt zij zich zorgen over het feit dat de kinderen al geruime tijd verblijven in een pleeggezin dat niet door de screening van Pleegzorg Nederland is gekomen.
4.4.
De GI stelt zich - kort samengevat – op het standpunt dat voldaan is aan de gronden tot uithuisplaatsing van de kinderen. Al vóór de plaatsing bij ZSV waren er grote zorgen over de opvoedsituatie bij moeder. De plaatsing bij ZSV verliep moeizaam en de moeder wilde hulpverlening niet accepteren. Op 8 mei 2015 is met de moeder een veiligheidsplan opgemaakt. In de weken daarna bleek zij zich echter niet aan de afspraken te kunnen houden. De moeder heeft dus wel de kans gekregen te laten zien dat zij voor de kinderen kan en wil zorgen sinds de plaatsing bij ZSV, aldus de GI. Het huidige pleeggezin is bekend bij Spirit en krijgt begeleiding.
4.5.
De Raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Gedurende langere tijd is hulpverlening ingezet, maar de moeder is onmachtig de kinderen te verzorgen en op te voeden. Als zij dit toch probeert, dan gaat het ten koste van haarzelf, aldus de Raad ter zitting.
4.6.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat de kinderen in ieder geval vanaf 2010 - aanvankelijk met instemming van de moeder - in verschillende pleeggezinnen hebben gewoond. Vanaf 8 augustus 2013 hebben zij ongeveer één jaar bij hun huidige de pleegmoeder verbleven.
Van 14 augustus 2014 tot 21 maart 2015 hebben de kinderen samen met de moeder gewoond bij ZSV. Aanvankelijk gingen de kinderen tijdens het verblijf in het ZSV drie weekenden per maand naar hun pleegmoeder. De moeder deed erg haar best, maar had moeite om zich in te leven in de behoeften van de kinderen en de opvoeding daaraan aan te passen. Zij had een eigen visie op de opvoeding van haar kinderen en stond niet open voor de adviezen van de begeleiding. Ofschoon de moeder heeft aangegeven er alles voor te willen doen om ervoor te zorgen dat de kinderen bij haar kunnen blijven wonen kostte het haar soms moeite om altijd (24 uur per dag, zeven dagen per week) met de opvoeding te zijn belast en daarin het belang van de kinderen voorop te stellen. Daarnaast komt naar voren dat zij niet altijd de consequenties van haar gedrag voldoende inziet. Ze heeft, naast gesprekken met en begeleiding vanuit ZSV, ook met de GI meerdere gesprekken gehad vanwege keuzes die zij maakte, die niet aansloten bij de behoeften van de kinderen. Het gaat dan om zaken als het alleen laten van de kinderen en het zich niet houden aan afspraken met de begeleiding, waardoor niet altijd duidelijk was waar de moeder en de kinderen verbleven. Ook vergat moeder afspraken met de school. Deze begeleiding en gesprekken hebben niet tot een verandering in het gedrag van de moeder geleid.
Op 21 maart 2015 is de moeder slachtoffer geworden van een mishandeling, waardoor zij vanwege medische redenen geruime tijd niet in staat was om voor de kinderen te zorgen. De kinderen verblijven sindsdien – aanvankelijk met instemming van de moeder – bij de pleegmoeder. De gezinsmanager van de GI heeft ter zitting laten weten dat de politie de moeder heeft gehoord over haar mishandeling, maar dat zij geen aangifte heeft gedaan. Nu het gelet op de duur van de herstelperiode een ernstige mishandeling moet zijn geweest, klemt de omstandigheid dat de moeder geen verklaring heeft gegeven voor het niet doen van aangifte temeer.
Na haar ziekteperiode heeft de moeder zich niet altijd open gesteld voor de begeleiding van ZSV. Zij volgde zowel de gemaakte afspraken met ZSV als met de GI niet altijd op en ging ook niet meer frequent naar haar therapeut. Zij heeft een periode haar medicatie niet ingenomen en werd neerslachtig. Dit brengt het hof tot de conclusie dat de moeder door stress en emotionele problemen onvoldoende aansluiting kan vinden bij de belevingswereld van de kinderen en haar eigen behoeften moeilijk kan uitstellen.
Op 8 mei 2015 is door ZSV, Spirit Pleegzorg en de GI een veiligheidsplan opgesteld. Dat plan is tot stand gekomen naar aanleiding van meerdere gesprekken tussen de moeder, ZSV en Spirit Pleegzorg en bevatte concrete afspraken waaraan de moeder zich diende te houden. Hieruit volgt dat, anders dan de moeder stelt, haar een nieuwe kans is geboden om te laten zien dat zij de zorg voor de kinderen op zich kan nemen. De uitvoering van dit plan is niet van de grond gekomen.
De pleegmoeder heeft ter zitting verklaard dat het met name met [kind a] op dit moment niet zo goed gaat. De moeder heeft de kinderen laatst voorgehouden dat ze bij haar zouden gaan logeren, hetgeen niet juist was, met als gevolg dat de kinderen hierdoor van slag zijn geraakt. Ook haalt de moeder de kinderen niet altijd op van school voor omgang zoals is afgesproken. De kinderen zijn in verwarring als ze op een omgangsdag de pleegmoeder op school zien verschijnen omdat dat betekent dat hun moeder niet is gekomen, aldus de pleegmoeder ter zitting.
De gezinsmanager heeft ter zitting verklaard dat de moeder thans om de week op woensdag gedurende een paar uur of de hele middag omgang met de kinderen heeft, de ene keer begeleid en de andere keer onbegeleid. De moeder belast de kinderen met haar eigen wensen want zij doet hen allerlei beloftes die ze niet kan waarmaken. Zo vraagt zij om extra omgang om vervolgens zonder tegenbericht niet te komen opdagen. De kinderen zijn dan erg teleurgesteld, aldus de gezinsmanager.
Voorts is ter zitting in hoger beroep door mevrouw C.M. Drenthe, als GZ-psycholoog verbonden aan het Explora Instituut in Amsterdam verklaard dat zij één van de (eerstelijns) behandelaren van de moeder is en als zodanig regelmatig contact met de moeder heeft gehad en drie keer bij haar op bezoek is geweest. De laatste tijd hebben zij geen contact gehad. De moeder is afhankelijk van psychomedicatie en heeft depressieve klachten. In het AMC kreeg zij dagelijkse medicatie. Daarmee is zij gestopt in verband met andere medische problemen. Zij had een vaste therapeute bij stichting MEE, maar ook daarmee is zij gestopt. Onlangs is het aantal hulpverleners op initiatief van de GI beperkt, waardoor de door haar aan de moeder geboden ondersteuning is geëindigd, aldus mevrouw Drenthe.
Blijkens al hetgeen hiervoor is weergegeven en is overwogen is de moeder ook met intensieve ondersteuning niet in staat gebleken de zorg voor en opvoeding van de kinderen zelf ter hand te nemen. De haar geboden hulp heeft er niet toe geleid dat zij de opvoeding en verzorging van de kinderen op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Het hof is dan ook van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking alsmede ten tijde van het hoger beroep is voldaan aan de gronden tot (verlenging van de) uithuisplaatsing van de kinderen. De bestreden beschikking wordt derhalve bekrachtigd.
4.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. R.G. Kemmers en mr. M.E. Burger in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.