ECLI:NL:GHAMS:2016:5721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
23-001342-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van niet op naam gesteld identiteitsbewijs en kwalificatie van het feit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs, specifiek een Nederlands verblijfsdocument dat op naam stond van een ander. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 16 maart 2016 te Amsterdam, waarbij de verdachte het identiteitsbewijs ter identificatie had afgegeven aan opsporingsambtenaren van de Inspectie SZW.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 december 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat het vonnis waarvan beroep vernietigd moest worden, omdat het hof tot een andere beslissing kwam dan de politierechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar oordeelde dat het bewezen verklaarde feit niet als strafbaar kon worden gekwalificeerd, omdat het bestanddeel 'wederrechtelijk' niet ten laste was gelegd.

Daarom heeft het hof de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van feiten in strafzaken en de noodzaak om alle bestanddelen van een strafbaar feit expliciet ten laste te leggen.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001342-16
Datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/701487-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument/identiteitsbewijs, te weten een Nederlands verblijfsdocument op naam van [naam] geboren op 10 december 1992, welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, toen daar dat reisdocument/identiteitsbewijs ter identificatie heeft afgegeven en/of laten zien aan een of meer opsporingsambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (inspecteur(s) van de Inspectie SZW) teneinde zijn identiteit vast te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 maart 2016 te Amsterdam opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs, te weten een Nederlands verblijfsdocument op naam van [naam], geboren op 10 december 1992, welk gebruik hierin bestond dat hij toen daar dat identiteitsbewijs ter identificatie heeft afgegeven en laten zien aan opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (inspecteurs van de Inspectie SZW) teneinde zijn identiteit vast te stellen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 231, tweede lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafrecht is (voor zover hier relevant) strafbaar degene die opzettelijk
en wederrechtelijkgebruik maakt van een niet op zijn naam gesteld identiteitsbewijs. Het bestanddeel
wederrechtelijkis echter niet ten laste gelegd. Het bewezen verklaarde feit kan daarom niet worden gekwalificeerd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezen verklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. N.A. Schimmel en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 december 2016.