ECLI:NL:GHAMS:2016:5720

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
23-002463-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een zaak van wederspannigheid met lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 augustus 2015, waarbij de verdachte zich verzette tegen de aanhouding door een politieambtenaar, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de verbalisant. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich met geweld heeft verzet tegen de politieambtenaar, die hem op verdenking van een overtreding had aangehouden. De verdachte ontkende echter dat hij wist dat hij zich verzette tegen een ambtenaar in functie, maar het hof oordeelde dat de verbalisant zich duidelijk had gelegitimeerd. Het hof heeft de vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, die voorwaardelijk is opgelegd, en moet een schadevergoeding van €150,00 betalen aan de benadeelde partij, de verbalisant.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002463-16
Datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/161086-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant], brigadier van politie Eenheid Amsterdam, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.7 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich (met kracht) los te trekken in de tegengestelde richting en/of voornoemde [verbalisant] éénmaal of meermalen te stompen en/of te slaan in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam, tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (grote rode vlek in gelaat) bekwam
en/of hij
op of omstreeks 8 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [verbalisant] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen stompen en/of slaan in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [verbalisant], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er te veel twijfel is of de verdachte wist dat hij zich verzette tegen een ambtenaar in functie. De verdachte heeft namelijk stellig ontkend dat de verbalisant zich heeft gelegitimeerd en de verklaring van de verbalisant wordt niet ondersteund door objectief bewijs. Voorts heeft de verdachte geen opzet gehad op mishandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Verbalisant [verbalisant] heeft in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal verklaard dat hij de verdachte van achteren heeft benaderd en zich vervolgens mondeling en middels zijn politielegitimatiebewijs heeft gelegitimeerd als zijnde politieambtenaar. [verbalisant] heeft zijn legitimatiebewijs langs het hoofd van de verdachte gehouden, op een afstand van ongeveer dertig centimeter voor diens gezicht. Vervolgens heeft [verbalisant] de verdachte bij diens linkerarm en kin gepakt en hem meegedeeld dat hij was aangehouden. De verdachte heeft zich vervolgens verzet tegen de aanhouding. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze bevindingen van de verbalisant. Uit die bevindingen volgt dat de verbalisant duidelijk heeft kenbaar gemaakt dat hij politieambtenaar was, hetgeen de verdachte niet heeft kunnen ontgaan. Aldus staat vast dat de verdachte wist dat hij zich verzette tegen een opsporingsambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn betrekking. Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht echter niet bewezen dat het opzet van de verdachte (al dan niet in voorwaardelijke zin) was gericht op het mishandelen van [verbalisant]. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van de cumulatief en alternatief ten laste gelegde mishandeling.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 augustus 2015 te Amsterdam, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant], brigadier van politie Eenheid Amsterdam, verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.7 lid 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig zich met kracht los te trekken in de tegengestelde richting, ten gevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (grote rode vlek in gelaat) bekwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft - ingeval van een veroordeling - verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdacht heeft zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, als gevolg waarvan de verbalisant pijn en een rode vlek in het gelaat heeft opgelopen. Door op deze manier te handelen heeft de verdachte een politieambtenaar belemmerd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Politieambtenaren verrichten in onze samenleving een belangrijke publieke taak die gerespecteerd dient te worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 november 2016 is hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof ziet, mede gelet op de ernst van het feit, geen aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsman heeft - vanwege de bepleite vrijspraak - verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. N.A. Schimmel en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van
mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 december 2016.