ECLI:NL:GHAMS:2016:569

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
200.170.251/01 en 200.174.384/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, omgang en kinderalimentatie met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot de kinderalimentatie en het gezag over hun minderjarige zoon. De man heeft in hoger beroep verzocht om de kinderalimentatie per 1 augustus 2015 op nihil te stellen, en om gezamenlijk gezag over de minderjarige te verkrijgen. De vrouw heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de informatieregeling te beperken tot eens in de drie maanden. Het hof heeft vastgesteld dat de man eerder een bijdrage van € 430,- per maand heeft betaald, maar dat de vrouw zich heeft gerefereerd aan het verzoek van de man om deze bijdrage op nihil te stellen. Het hof heeft geoordeeld dat de man en de vrouw gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast moeten worden, omdat niet is voldaan aan de gronden voor afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige blijft bij de vrouw, en de omgangsregeling is vastgesteld. De frequentie van de informatieregeling is teruggebracht tot eens per drie maanden. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 16 februari 2016
Zaaknummer: 200.170.251/01 (alimentatie) & 200.174.384/01 (gezag, omgang e.d.)
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/211383/FA RK 14-579 (gezag, omgang, e.d.) & C/15/213873/ FA RK 14/1689 (alimentatie)
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [A] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J. van Embden te Amstelveen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
In de zaak met zaaknummer 200.170.251/01 is de man op 21 mei 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 februari 2015 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/213873 / FA RK 14-1689. De man heeft voorts verzocht de werking van deze beschikking te schorsen totdat op het hoger beroep zal zijn beslist en hij heeft een verzoek gedaan op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
1.3.
De vrouw heeft op 8 juli 2015 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De vrouw heeft op 20 juli 2015 nadere stukken ingediend.
1.5.
Het verzoek tot schorsing en het verzoek op grond van artikel 223 Rv zijn op 27 juli 2015 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld. Het hof heeft ter zitting op dat verzoek uitspraak gedaan, welke uitspraak in een afzonderlijke beschikking is vastgelegd.
1.6.
De man heeft op 17 augustus 2015 nadere stukken ingediend.
1.7.
De vrouw heeft op 1 oktober 2015 nadere stukken ingediend, waarbij zij haar verweer en incidenteel hoger beroep heeft ingetrokken en zich refereert aan het verzoek van de man.
1.8.
In de zaak met zaaknummer 200.174.384/01 is de man op 28 juli 2015 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 29 april 2015 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/211383/FA RK 14-579.
1.9.
De vrouw heeft op 1 oktober 2015 een verweerschrift ingediend en zij heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.10.
De vrouw heeft op 6 oktober 2015 nadere stukken ingediend. De man heeft op 9 oktober 2015 nadere stukken ingediend.
1.11.
Beide zaken zijn op 22 oktober 2015 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.12.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw D. van Dijk, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

Partijen hebben een relatie gehad. Zij hebben niet samengewoond. Na beëindiging van de relatie is geboren [zoon] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2009. De man heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.Het geschil in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.170.251/01
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 4 april 2014 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] dient te betalen van € 430,- per maand. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de vrouw met betrekking tot de kinderalimentatie in eerste aanleg alsnog af te wijzen, althans de kinderalimentatie per 4 april 2014, althans per 1 januari 2015, althans per een zodanige datum als het hof juist acht, op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht en te bepalen (naar het hof begrijpt) dat hetgeen de vrouw teveel heeft ontvangen dient te worden terugbetaald, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten. De man heeft zijn verzoek bij brief, ingekomen op 17 augustus 2015, gewijzigd in die zin dat hij bereid is af te zien van terugbetaling indien de nihilstelling wordt toegewezen met ingang van 1 augustus 2015, in aansluiting op de voorlopige beslissing van dit hof van 27 juli 2015 in de art 223 Rv procedure.
3.3.
De vrouw heeft haar verweer ingetrokken en verzoekt de kinderalimentatie op nihil te stellen, zoals door de man is verzocht.
In de zaak met zaaknummer 200.174.384/01
3.4.
Bij de bestreden beschikking is:
- Een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag tot zondag;
- in de meivakantie van 27 april 2015 10.00 uur tot 3 mei 2015 17.30 uur;
- in de zomervakantie 2015 de eerste vierde en vijfde week;
- de overige vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte te verdelen;
voorts is er elke week contact via skype, een en ander met inachtneming van hetgeen
onder 2.13 is overwogen;
- Bepaald dat de vrouw de man eenmaal per maand informeert omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige] en bij acute medische aangelegenheden zo spoedig mogelijk.
De verzoeken van de man hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten, subsidiair partijen gezamenlijk met het gezag te belasten, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en [de minderjarige] onder toezicht te stellen zijn afgewezen.
3.5.
De man verzoekt in principaal hoger beroep:
- Zijn (naar het hof begrijpt) subsidiaire verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen en partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] ;
- De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen;
- Een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat [de minderjarige] bij hem verblijft:
Primair: Een week per 2 weken van maandagmiddag uit school tot de volgende maandagochtend naar school (50/50 regeling);
De vakanties, feestdagen en andere bijzondere dagen, zoals door de man verzocht in zijn schema, overgelegd bij productie 3 bij het verzoek in eerste aanleg en dit schema als regeling op te nemen in de beschikking, waarbij de vakanties beginnen op vrijdag naar school en eindigen op maandag naar school;
Subsidiair: Drie van de vier weekenden per maand van vrijdag uit school tot maandag naar school, althans zondagavond 19.00 uur;
De vakanties, feestdagen en andere bijzondere dagen, zoals door de man verzocht in zijn schema, overgelegd bij productie 3 bij het verzoek in eerste aanleg en dit schema als regeling op te nemen in de beschikking, waarbij de vakanties beginnen op vrijdag naar school en eindigen op maandag naar school;
althans een zodanige omgangsregeling als het hof juist acht;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer, nadat de vrouw, nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen;
zulks met machtiging aan de man om de in dezen te wijzen beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm, nadat de vrouw, nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen;
- Ten aanzien van de informatie en consultatieregeling vast te stellen:
dat de man bij iedere zich daarvoor lenende relevante gelegenheid, die zich voordoet, op deugdelijke wijze wordt geconsulteerd door de vrouw;
dat de man per maand door de vrouw op deugdelijke wijze per email, WhatsApp, brief, sms of anderszins schriftelijk wordt geïnformeerd over [de minderjarige] , conform navolgend schema:
Algemene en sociaal-emotionele ontwikkeling: oa eten/drinken/slapen/dingen doen/ontwikkelen/zelfstandigheid etc, lichamelijke ontwikkeling: groei/motoriek etc., medische aangelegenheden: koorts/medicatie/doktersbezoek/wisselen tanden etc., school en schoolaange-legenheden: ontwikkeling in de klas/leren/bezigheden op school etc., sport en sociale activiteiten: spelen/zwemles/sport/spelen met vriendjes/vriendinnetjes/familie/verjaarda-gen/feestjes/speeltuin/bioscoop/lezen/voorlezen etc., vakantie en vrije tijd, overig;
met bepaling dat de man binnen twee weken na de datum van de beschikking voor het eerst wordt geïnformeerd,
althans een zodanige informatie- en consultatieregeling als het hof juist acht;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere keer, nadat de vrouw, nadat twee dagen na de betekening zijn verstreken, in gebreke blijft om aan de in dezen te wijzen beschikking te voldoen, een en ander zonder maximum vast te stellen;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.6.
De vrouw verzoekt in principaal appel de verzoeken van de man af te wijzen. Zij verzoekt in incidenteel appel de informatie- en consultatieregeling eenmaal in de drie maanden te bepalen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
In hoger beroep zijn het gezag over [de minderjarige] , zijn hoofdverblijfplaats, de informatie- en consultatieregeling en de kinderalimentatie aan de orde. Het hof zal hierna eerst het hoger beroep inzake de kinderalimentatie behandelen.
zaaknummer 200.170.251/01
4.2.
Bij de bestreden beschikking is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 4 april 2014 bepaald op € 430,- per maand.
De man verzoekt in hoger beroep primair de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] met ingang van 1 augustus 2015 op nihil te bepalen.
De vrouw heeft haar verweerschrift en incidenteel appel ingetrokken en zich gerefereerd aan de verzoeken van de man. Zij heeft toegelicht dat zij zich refereert omdat zij hoopt zo rust te creëren en een einde te maken aan de strijd tussen partijen.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. De man betaalde na de geboorte van [de minderjarige] aanvankelijk een bedrag van € 250,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. In 2011 zijn partijen een bedrag van € 300,- per maand overeengekomen en de man betaalde met ingang van 1 oktober 2011 een bedrag van € 430,- per maand, welk bedrag door de rechtbank in de bestreden beschikking op verzoek van de vrouw is vastgelegd. Gebleken is dat de man dit bedrag tot augustus 2015 heeft betaald.
Nu de vrouw zich refereert aan het verzoek van de man in hoger beroep ten aanzien van de nihilstelling van de kinderalimentatie, zal het hof dit verzoek toewijzen.
Het hof merkt hierbij het volgende op. Op de man rust de uit de wet voortvloeiende onderhoudsplicht jegens [de minderjarige] . De man heeft ter zitting verklaard dat hij het verzoek tot nihilstelling heeft gedaan omdat de vrouw geen inzicht gaf in haar financiële gegevens, maar dat hij nog steeds bereid is een bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] te betalen en hiervoor maandelijks een bedrag opzij zet. Het hof benadrukt dan ook dat deze beschikking er niet aan in de weg staat dat partijen in onderling overleg een door de man te betalen bijdrage overeen kunnen komen.
zaaknummer 200.174.384/01
4.4.
Voorts is tussen partijen in geschil het gezag over [de minderjarige] , zijn hoofdverblijfplaats, de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling.
4.5.
De man stelt in principaal hoger beroep dat het in het belang van [de minderjarige] is dat partijen gezamenlijk worden belast met het gezag over hem en dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man hiertoe heeft afgewezen. De man voert aan dat de vrouw niet heeft aangetoond dat sprake is van zodanige communicatieproblemen dat [de minderjarige] klem of verloren is geraakt tussen hen. Volgens de man zijn partijen wel degelijk in staat met elkaar te communiceren, zoals ook is gebleken uit het traject bij het Omgangshuis dat partijen hebben afgelegd en het feit dat zij voorlopige omgangsafspraken hebben gemaakt. Daarbij merkt de man op dat ook wanneer de communicatie niet optimaal verloopt, dit niet zonder meer een grond is voor afwijzing van het gezag.
De man is voorts van mening dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem bepaald dient te worden. Dit met name omdat de vrouw de man belemmert om aanwezig te zijn bij schoolse en buitenschoolse activiteiten en omdat zij aan het contact tussen [de minderjarige] en de man in de weg staat. Zij ontneemt [de minderjarige] zo leuke ervaringen met zijn vader. De man benadrukt in dit verband dat hij een gelijke verdeling van de zorg over [de minderjarige] tussen partijen voorstaat. Als [de minderjarige] bij hem zou wonen zou hij de vrouw dan ook alle ruimte geven om activiteiten met [de minderjarige] te ondernemen. Ook meent de man dat de vrouw [de minderjarige] niet uit zijn vertrouwde omgeving in [A] had mogen weghalen om met hem bij haar ouders in [B] te gaan wonen en waardoor [de minderjarige] naar school in [C] gaat. De man is van mening dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek de zorg bij helfte tussen partijen te verdelen heeft afgewezen. Volgens de man is een dergelijke regeling, ook al is de communicatie tussen partijen niet optimaal, haalbaar. De man verwacht, gelet op de houding van de vrouw, dat zij haar belofte bij de rechtbank om de bestaande omgangsregeling uit te breiden niet gestand zal doen. Voorts wijst de man erop dat de rechtbank geen tijden heeft bepaald voor de vrijdag en de zondag, de man verzoekt dit in ieder geval in deze beschikking vast te leggen, zoals vrijdag uit school en zondag 19.00 uur. Liever nog brengt de man [de minderjarige] maandag naar school. De man verzoekt tevens de verdeling van de vakanties vast te leggen op de door hem voorgestelde wijze, teneinde onduidelijkheid en discussie te voorkomen.
De man stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoeken een dwangsom te verbinden aan nakoming van de omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling heeft afgewezen. Volgens de man is de informatie die de vrouw per mail verstrekt erg summier.
De man heeft hier ter zitting in hoger beroep aan toegevoegd dat de verstandhouding tussen partijen gedurende de afgelopen jaren soms beter en soms minder goed is geweest en dat hij bereid is deel te nemen aan een traject om de communicatie te verbeteren, zoals ‘Kinderen uit de Knel’ bij het Lorentzhuis. De man heeft voorgesteld dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van het traject. De man heeft voorts verklaard dat de vrouw een goede moeder is voor [de minderjarige] en dat hij daar geen enkele zorg over heeft.
4.6.
De vrouw is van mening dat de verzoeken van de man in principaal hoger beroep afgewezen dienen te worden en dat de huidige situatie in zoverre gehandhaafd dient te worden. De vrouw wenst rust en regelmaat voor [de minderjarige] . Zij acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij met het eenhoofdig gezag over hem belast blijft. Gezamenlijk gezag zal volgens haar leiden tot (nog) meer onrust, bemoeienissen en spanning. De vrouw voelt zich nu al bijzonder onder druk gezet door de niet aflatende bemoeienissen van de man. Zij wijst erop dat het verzoek van de man de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen tekenend is voor zijn houding. De man is niet in staat zich in de vrouw en [de minderjarige] te verplaatsen. Hij overziet niet wat hij heeft veroorzaakt en nog steeds veroorzaakt bij hen door alle procedures. Het gaat goed met [de minderjarige] bij de vrouw, zoals ook de rechtbank heeft overwogen.
De vrouw stelt voorts dat de huidige omgangsregeling enigszins functioneert, maar dat de man veel onrust veroorzaakt door buiten de regeling op school te verschijnen. Zij meent dat de bij het Omgangshuis na onderling overleg vastgelegde tijden (vrijdag 17.00 uur thuis ophalen tot zondagavond 17.30 uur) meer in het belang van [de minderjarige] is dan de regeling die de man voorstelt. De verdeling van de zorg bij helfte is terecht afgewezen door de rechtbank, aldus de vrouw. Daarbij wijst de vrouw erop dat de man niet heeft aangegeven hoe hij met zijn onregelmatige werktijden denkt de helft van de zorg op zich te nemen en bovendien heeft de man een huis gekocht in [A] en gaat [de minderjarige] in [C] naar school.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de informatieregeling terug te brengen tot eens in de drie maanden. De man ziet [de minderjarige] om de week en de school informeert de man en de vrouw op dezelfde wijze over alle aangelegenheden. De vrouw vindt de huidige regeling onder deze omstandigheden te veel.
De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij ook bereid is deel te nemen aan het traject ‘Kinderen uit de Knel’ bij het Lorentzhuis, mits zij de kosten kan dragen. Zij heeft het hof verzocht de beslissing in deze procedure niet aan te houden in afwachting van de resultaten van dit traject.
4.7.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de informatieregeling. Het gaat goed met [de minderjarige] bij de vrouw en er is geen aanleiding zijn hoofdverblijfplaats te wijzigen, aldus de Raad. De Raad heeft voorts geadviseerd de zaak aan te houden ten aanzien van de zorgregeling en het gezag in afwachting van de resultaten van hulpverlening bij het Lorentzhuis, dan wel de interventie “Ouderschap Blijft”, nu er bij het Lorentzhuis waarschijnlijk sprake is van een lange wachtlijst.
De Raad heeft daarbij opgemerkt dat [de minderjarige] niet klem of verloren lijkt te zijn geraakt tussen de ouders, maar dat de kern van het probleem wel bij (de communicatie tussen) de ouders ligt. De Raad acht het positief dat de ouders vertrouwen hebben in elkaars ouderschap.
4.8.
Het hof overweegt ten aanzien van het gezag als volgt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253c lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt het verzoek van de man om de vrouw en hem gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten, slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien afwijzing anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde komt naar voren dat de communicatie tussen partijen niet optimaal is. Zij verschillen van mening over een aantal zaken en hun standpunten zijn gedurende de procedures bij rechtbank en hof verhard. Dit brengt echter niet zonder meer mee dat in het belang van [de minderjarige] het gezag aan één van hen moet toekomen. Het hof overweegt dat partijen weliswaar meningsverschillen hebben, maar gebleken is dat zij ook periodes met een betere verstandhouding hebben gehad en in het belang van [de minderjarige] afspraken (hebben) kunnen maken. Zo heeft de man in het verleden een appartement gekocht waar de vrouw en [de minderjarige] in konden wonen en ook over de omgangsregeling hebben partijen afspraken kunnen maken. De omgangsregeling is na een incident korte tijd gestagneerd, maar partijen hebben zich in het belang van [de minderjarige] ingespannen de omgang te herstellen door tussenkomst van het Omgangshuis. Inmiddels verloopt de omgang weer regelmatig en volgens een vaste regeling. Voorts hebben partijen de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] jarenlang in onderling overleg geregeld. Ook zijn zij in staat elkaars kwaliteiten als ouder te zien, hetgeen prijzenswaardig is en in het belang van [de minderjarige] . Partijen hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij bereid zijn deel te nemen aan het traject “Kinderen uit de Knel” bij het Lorentzhuis, binnen welk kader zij verder kunnen werken aan het verbeteren van de communicatie. Het hof gaat ervan uit dat partijen zich op korte termijn zullen aanmelden bij het Lorentzhuis en, indien de kosten van deze interventie een belemmering vormen, zoeken naar een alternatieve vorm van begeleiding voor de vormgeving van hun ouderschap. Het hof ziet onvoldoende aanleiding de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van dit traject. Bovendien is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat de verstandhouding tussen partijen is verslechterd gedurende en als gevolg van de gevoerde procedures. Het komt het hof daarom het meest in het belang van [de minderjarige] én partijen voor dat er een einde aan deze procedures komt.
Duidelijk is dat beide ouders veel van [de minderjarige] houden en zich zeer betrokken voelen bij hem. [de minderjarige] heeft een goede band met zijn moeder en met zijn vader. Niet gebleken is dat hij zodanig wordt belast door de communicatieproblemen tussen de ouders dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat hij klem of verloren raakt tussen hen. Ook is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag anderszins noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] . Het hof is derhalve van oordeel dat niet is voldaan aan de in artikel 1:253c lid 2 BW genoemde gronden voor afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk gezag. Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking op dit punt zal vernietigen en het verzoek van de man partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] zal toewijzen.
4.9.
Nu ingevolge de voorgaande overweging uitgegaan dient te worden van gezamenlijke uitoefening van het gezag dienen de geschilpunten hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en informatieregeling beoordeeld te worden aan de hand van het bepaalde in artikel 1:253a BW dat het hof de opdracht geeft een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van [de minderjarige] wenselijk voorkomt.
4.10.
Allereerst is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] aan de orde. Het hof stelt vast dat het goed gaat met [de minderjarige] bij de vrouw, hetgeen door de man ook niet wordt betwist. Het hof is, evenals de Raad, van oordeel dat er geen enkele aanleiding is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , die al zijn hele leven bij zijn moeder woont en door haar meestentijds is verzorgd, te wijzigen en acht een dergelijke ingrijpende wijziging van zijn opvoedsituatie dan ook niet in zijn belang. Dat de vrouw tegen de zin van de man naar [B] is verhuisd waardoor [de minderjarige] zijn school in [A] moest verlaten doet, hoe vervelend dit voor de man ook is, hier niet aan af. Het hof zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
4.11.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken overweegt het hof als volgt.
Gebleken is dat de huidige zorgregeling over het algemeen goed verloopt. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige] de zorgregeling uit te breiden op de wijze als door de man verzocht. Een uitbreiding tot een co-ouderschap zou voor [de minderjarige] , nog daargelaten dat partijen niet bij elkaar in de buurt wonen, een zeer plotselinge en grote verandering in zijn dagelijks bestaan betekenen en veel onrust meebrengen. [de minderjarige] is zes jaar en gaat naar de basisschool. Hij is nu enige tijd gewend aan de door de rechtbank vastgestelde regeling en het hof acht het dan ook in zijn belang deze regeling te handhaven, met dien verstande dat de zorgregeling aanvangt op vrijdagmiddag uit school en eindigt op zondag om 17.30 uur (voor het avondeten).
De rechtbank heeft voorts bepaald dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden gedeeld, waar partijen in hoger beroep geen grief tegen hebben gericht, zij het dat de man wenst dat de inhoud van deze verdeling in de beschikking wordt vastgelegd zodat hierover duidelijkheid bestaat tussen partijen. De vrouw heeft zich hiertegen niet verweerd. Het hof zal aansluiten bij het door de man overgelegde voorstel bij zijn verzoek in eerste aanleg, nu de vrouw in appel heeft aangedrongen op een beslissing en in hoger beroep geen specifieke bezwaren tegen de door de man voorgestelde regeling naar voren heeft gebracht. Het hof zal de voorgestelde regeling, die in het belang van [de minderjarige] wordt geacht, overnemen in het dictum van deze beschikking, behoudens 11 november, nu dit geen officiële feestdag is. De man verzoekt voorts te bepalen dat de vakanties aanvangen op vrijdag naar school en eindigen op maandag naar school. Het hof zal bepalen dat de reguliere vakanties (zijnde de herfst-, kerst-, voorjaars-, mei- en zomervakantie), evenals de reguliere zorgregeling, aanvangen op vrijdag uit school en eindigen op zondag om 17.30 uur, nu het hof het in het belang acht van [de minderjarige] de eerste schooldag na een vakantie vanuit zijn hoofdverblijf bij de vrouw te kunnen starten.
4.12.
Tussen partijen is de frequentie en inhoud van de informatieregeling in geschil. Het hof ziet aanleiding de frequentie van de regeling terug te brengen tot eenmaal per drie maanden, zoals door de vrouw in incidenteel hoger beroep is verzocht. Het hof laat hierbij meewegen dat de man [de minderjarige] regelmatig ziet en voorts ook zelf tussentijds informatie bij bijvoorbeeld de school kan opvragen. Het hof ziet in dit verband onvoldoende belang aan de zijde van [de minderjarige] voor toewijzing van het verzoek dat de vrouw de man moet informeren op de (extensieve) wijze als door hem in hoger beroep is verzocht. Het hof merkt hierbij op dat wel van de vrouw verwacht kan worden dat zij, zeker nu de informatieregeling in frequentie is beperkt, de man substantiëler informeert dan zij thans doet en hem een goed beeld verschaft van de ontwikkeling van [de minderjarige] op school, ten aanzien van zijn vrije tijdsbesteding en ten aanzien van zijn gezondheid. Daarbij overweegt het hof ten overvloede dat een interventie als “Kinderen uit de knel” partijen onder meer zal moeten leren welke vorm en frequentie van informatie-uitwisseling over [de minderjarige] het beste werkt in hun specifieke situatie en het meest in [de minderjarige's] belang is.
4.13.
Thans zijn nog de verzoeken van de man tot het verbinden van een dwangsom aan de nakoming van de zorg – en informatieregeling aan de orde en zijn verzoek tot machtiging aan hem om de in dezen te wijzen beschikking ten aanzien van de omgangsregeling ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm. Het hof overweegt hieromtrent dat dergelijke maatregelen uiterste middelen zijn die toepassing verdienen in die gevallen waarin andere methoden om tot een functionerende zorg- en informatieregeling te komen hebben gefaald. Het hof ziet echter in de onderhavige zaak vooralsnog geen enkele aanleiding deze verzoeken toe te wijzen, nu de vrouw zowel de zorg- als de informatieregeling, zij het deze laatste wat summier, thans nakomt en er ook geen blijk van heeft gegeven dat zij dit in de toekomst niet langer zal doen.
4.14.
Het hof ziet geen aanleiding de vrouw te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, zoals door de man is verzocht en zal deze kosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
zaaknummer 200.170.251/01
In principaal en incidenteel appel
stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 augustus 2015 op nihil, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
zaaknummer 200.174.384/01
In principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] aan beide ouders toekomt en bepaalt dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre;
verstaat dat partijen zich op korte termijn zullen aanmelden bij het Lorentzhuis om deel te nemen aan het traject “Kinderen uit de Knel” dan wel een andere interventie die hen zal helpen hun onderlinge verhouding te verbeteren;
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [de minderjarige] bij de man verblijft eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 17.30 uur (voor het avondeten);
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de vakanties en tijdens feestdagen:
- de herfstvakantie: [de minderjarige] is in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
- de kerstvakantie: [de minderjarige] is de even jaren bij de vrouw en de oneven jaren bij de man;
- kerstdagen en oud en nieuw: [de minderjarige] is de kerstdagen in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man, [de minderjarige] is oud en nieuw in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
- de voorjaarsvakantie: [de minderjarige] is in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
- goede vrijdag/Pasen: [de minderjarige] is in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- de vroege meivakantie: [de minderjarige] is in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- de late meivakantie: [de minderjarige] is in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
- Hemelvaartweekend: [de minderjarige] is in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- Pinksterweekend: [de minderjarige] is in de oneven jaren bij de vrouw en in de even jaren bij de man;
- de zomervakantie: [de minderjarige] is in de even jaren de eerste helft van de vakantie bij de vrouw en de tweede helft bij de man, in de oneven jaren is hij de eerste helft van de vakantie bij de man en de tweede helft bij de vrouw;
- de verjaardag van [de minderjarige] : in de even jaren is het verjaardagpartijtje bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
- [de minderjarige] is op Moederdag bij de vrouw en op Vaderdag bij de man;
- [de minderjarige] is op verjaardagen van de ouders bij de betreffende ouder;
- Koningsdag: [de minderjarige] is in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
bepaalt dat de vakanties aanvangen op vrijdag uit school en eindigen op zondag om 17.30 uur;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarin is bepaald dat de vrouw de man eenmaal per maand dient te informeren omtrent [de minderjarige] en bepaalt, in zoverre opnieuw rechtdoende, dat de vrouw de man eenmaal per drie maanden dient te informeren omtrent [de minderjarige] , zoals onder 4.11 weergegeven;
bekrachtigt de beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. M. Wigleven en mr. J.W. Brunt in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2016.