Uitspraak
mr. F. Boorte Utrecht,
mr. J. Kalkmante Den Haag.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
zal de kinderalimentatieverplichting, vastgelegd in het convenant en beschikking, bij niet betaling door uw cliënt[lees: de man]
, niet executeren zolang uw cliënt aangeeft dat hij niet over de middelen beschikt (zijn kinderen) deze minimale bijdrage te verstrekken.”
(…) De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde betalingsoverzichten blijkt dat de man in staat is de bij beschikking van 27 mei 2009 vastgestelde kinderalimentatie (thans € 416,34 per maand voor de drie kinderen van partijen) te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat er na 8 mei 2012 een wijziging van omstandigheden is geweest. De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook afwijzen.”
3.Beoordeling
een oordeel te geven in hoeverre de beschikking van 27 mei 2009 kan worden geëxecuteerd en voor zover dit het geval is vanaf welke datum [de man] verplicht is de kinderalimentatie (na indexatie) te voldoen”.
De man heeft in zijn memorie van antwoord gesteld dat de vrouw in grief 2 waarschijnlijk doelt op schenkingen en de erfenis van zijn moeder. Hij heeft deze ruim voor de echtscheiding ontvangen en de daarmee gemoeide bedragen zijn tijdens het huwelijk opgegaan. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de man heeft de vrouw haar stelling dat de man vermogen heeft verzwegen onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien deze zouden komen vast te staan, zouden kunnen dienen als grondslag voor haar beroep op de hiervoor aangehaalde wettelijke grondslagen. Het hof gaat dan ook voorbij aan haar tweede en derde grief.
Het hof is van oordeel dat de vrouw terecht aanvoert dat de man in eerste aanleg een onjuiste berekening van zijn draagkracht heeft overgelegd. Met ingang van 1 april 2013 is immers een wijziging doorgevoerd in de zogenaamde Tremanormen, waardoor de berekening van de draagkracht van een alimentatieplichtige op een andere wijze geschiedt dan door de man in eerste aanleg is gedaan. Een redelijke uitleg van de afspraak tussen partijen brengt mee dat voor de bepaling van de draagkracht van de onderhoudsplichtige wordt aangesloten bij deze gebruikelijke normen, de zogenaamde Tremanormen.
Partijen dienen er bovendien van doordrongen te zijn dat betalingen van de man volgens de regeling van toerekening van betaling volgens artikel 6:44 Burgerlijk Wetboek – behoudens andersluidende afspraak - in mindering kunnen worden gebracht op de openstaande schuld van de man aan de vrouw. Het onderhavige geschil betreft slechts de uitwinning en doet niet af aan de maandelijks op de man rustende maandelijks doorlopende betalingsverplichting, voortvloeiende uit de echtscheidingsbeschikking van 27 mei 2009. De deurwaarder kan derhalve vanaf heden de beschikking van 27 mei 2009 elke maand tot het maximum van de actuele draagkracht executeren, en dus niet hogere bedragen innen in verband met reeds ontstane achterstanden of achterstanden die onvermijdelijk in de toekomst nog zullen ontstaan op de maandelijkse verplichting uit de genoemde beschikking. Het komt er dus op neer dat maanden waarin niet feitelijk is geëxecuteerd, niet later kunnen worden “ingehaald”, tenzij de dan actuele draagkracht van de man dat alsnog toelaat.
Opmerking verdient voorts dat uit het vonnis van de voorzieningenrechter tevens voortvloeit dat de man jegens de vrouw is gehouden onderbouwd opgave van zijn maandelijks inkomen te doen, opdat de vrouw van tijd tot tijd in staat is de omvang van de draagkracht van de man opnieuw te beoordelen.