ECLI:NL:GHAMS:2016:5657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
23-0003312-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, waaronder heroïne en cocaïne. De Hoge Raad had de zaak terugverwezen naar het gerechtshof na te hebben geoordeeld dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd. Tijdens de zitting op 9 december 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De advocaat-generaal vorderde vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen, en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde niet bewezen dat de verdachte de feiten had begaan.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003312-16
Datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 augustus 2016 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-670126-11 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres] .

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 9 februari 2015 het vonnis bevestigd met aanvulling van de bewijsmotivering.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 30 augustus 2016 overwogen dat, aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk de in de bewezenverklaring genoemde middelen aanwezig dan wel voorhanden heeft gehad, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed is.
Bij genoemd arrest van de Hoge Raad is het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en, na terugwijzing door de Hoge Raad, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
zij op of omstreeks 08 februari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 2,74 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of (ongeveer) 781,29 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 240 methadon pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methadon, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2:
zij op of omstreeks 08 februari 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of methadon, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of methadon, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen (ongeveer) 25 kilogram fenacetine en/of 12,4 kilogram boorzuur, in elk geval een of meer hoeveelhe(i)d(en) versnijdingsmiddel en/of twee, althans één of meer weegscha(a)l(en), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De raadsman heeft zich daarbij aangesloten.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat op basis van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde middelen, laat staan dat zij enige vorm van beschikkingsbevoegdheid had over deze middelen. Gelet daarop is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. G. Oldekamp en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2016.