ECLI:NL:GHAMS:2016:5656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
23-001668-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en belediging van ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, waaronder mishandeling en belediging van een ambtenaar. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de zaak met parketnummer 15-042056-14, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond volgens artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft zich vervolgens gebogen over de zaken met parketnummers 15-023467-13 en 15-086629-14. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk beledigen van een ambtenaar, terwijl in zaak B de verdachte werd beschuldigd van mishandeling van een 72-jarige man. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. De verdachte werd schuldig bevonden aan eenvoudige belediging en mishandeling, en het hof heeft een onvoorwaardelijke straf opgelegd.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij had schade geleden als gevolg van de mishandeling en het hof heeft bepaald dat de verdachte tot vergoeding van deze schade gehouden is. De uitspraak van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, en de straf is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001668-15
Datum uitspraak: 23 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-023467-13, 15-042056-14 en 15-086629-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15-042056-14 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-023467-13 (zaak A):
hij op of omstreeks 3 februari 2013 te Alkmaar opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] (Hoofdagent Politie korps Noord-Holland), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (getuige verkeersongeval) in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "kankerhomo en/of kankerflikker", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak met parketnummer 15-086629-14 (zaak B):
hij op of omstreeks 3 april 2014 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH) opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever] ), met de (tot vuist gebalde hand) in/tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – kan wegens proceseconomische redenen niet in stand blijven.

Nadere bewijsoverweging zaak B

De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak B bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Getuige [getuige 1] heeft, in weerwil van zijn eerste verklaring, bij de raadsheer‑commissaris verklaard dat hij ten tijde van het tenlastegelegde in de winkel stond en niets heeft gezien. Zijn verklaring ten overstaan van de politie kan gelet daarop dus niet worden gebruikt voor het bewijs. De verklaringen van getuige [getuige 2] kunnen ook niet worden gebruikt voor het bewijs, nu deze verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn. Tot slot is de letselverklaring te algemeen om als bewijs te kunnen dienen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
Aangever [aangever] heeft in zijn aangifte op 3 april 2014 verklaard dat hij die dag met zijn auto in Egmond aan Zee reed. Nadat hij aldaar een geparkeerde auto had geraakt, kwam een man aan de passagierszijde zijn auto binnen. Deze man gaf hem een vuistslag tegen zijn gezicht, waarop een hevige pijn door zijn gezicht en hoofd schoot. Getuige [getuige 2] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij had gezien dat een grijze auto tegen een lichtblauwe geparkeerde auto aanreed. Even later kwam de grijze auto terugrijden en de bestuurder van die auto raakte verwikkeld in een discussie met een jongen die één en ander had zien gebeuren. De jongen opende de passagiersdeur en nadat de bestuurder iets naar voren reed, sprong de jongen in de auto en gaf een harde vuistslag in het gezicht van de bestuurder. Het hoofd van de bestuurder ging naar achteren. [getuige 2] heeft deze verklaring bevestigd ten overstaan van de raadsheer‑commissaris op 6 juli 2016. Uit de brief van 10 april 2014 van [naam 2] van Medisch Centrum Alkmaar en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5] blijkt dat de aangever na het incident een snee van ongeveer vier centimeter over zijn rechter wang had. Daarnaast had hij een wond bij zijn rechteroog, een zwelling van zijn wang en drukpijn.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van [aangever] en [getuige 2]. Zij hebben onafhankelijk van elkaar tegenover de politie gedetailleerd verklaard. In essentie komen hun verklaringen op hetzelfde neer. Dat [getuige 2] meer dan twee jaar later, anders dan in zijn eerste verklaring direct na het incident, verklaart dat de verdachte aan de bestuurderskant stond toen hij de bestuurder sloeg, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. Daarnaast vinden de verklaringen van de aangever en [getuige 2] steun in het bij de aangever geconstateerde letsel. Gelet op het vorengaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte op 3 april 2014 [aangever] heeft mishandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A (15-023467-13):
hij op 3 februari 2013 te Alkmaar opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 6] (hoofdagent Politiekorps Noord-Holland), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden “kankerhomo” en “kankerflikker”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak B (15-086629-14):
hij op 3 april 2014 te Egmond aan Zee, gemeente Bergen (NH), opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever] ), met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen in zaak A en B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het in zaak B bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en B bewezen verklaarde veroordeeld tot een [verbalisant 6] voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte voor het in zaak A bewezen verklaarde schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, gelet op het tijdsverloop in die zaak. Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een lage voorwaardelijke [verbalisant 6].
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen de opsporingsambtenaar aangetast in zijn eer en goede naam, maar ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan mishandeling van een man van destijds 72 jaar, door hem met zijn vuist tegen het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan pijn ondervonden en letsel bekomen. Aldus handelend heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 november 2016 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Gelet hierop en mede gelet op het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde komt het hof tot een enigszins lagere straf dan de advocaat‑generaal heeft gevorderd en de politierechter in eerste aanleg heeft opgelegd. Het hof ziet geen aanleiding een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke [verbalisant 6] van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.397,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 378,- (bestaande uit € 28,- aan materiële schade en € 350,- aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig de beslissing van de rechter in eerste aanleg af te doen.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in het geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het standpunt van de verdediging dat de verdachte van het in zaak B tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering ten aanzien van de schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in dit deel van haar vordering niet worden ontvangen en kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-042056-14 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht:
Vernietigt in de zaak met parketnummer 15-023467-13 de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15‑023467-13 en in de zaak met parketnummer 15-086629-14 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-023467-13 en in de zaak met parketnummer 15‑086629‑14 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
[verbalisant 6]voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde [verbalisant 6] in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren [verbalisant 6] per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-086629-14 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 278,00 (tweehonderd achtenzeventig euro), bestaande uit € 28,00 (achtentwintig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-086629-14 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 278,00 (tweehonderdachtenzeventig euro) bestaande uit € 28,00 (achtentwintig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Bek, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. G. Oldekamp, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 december 2016.